Basisinkomen en vlaktaks

Bij een plan basisinkomen in te voeren, komt meestal ook aanpassing van het belastingstelsel aan de orde en vaak wordt dan gepleit voor een zogenaamde vlaktaks (flattax in het Engels).
Dat betekent dat alle inkomsten buiten het basisinkomen belast worden met eenzelfde percentage, bijvoorbeeld 40 % à 50 %.
Zie op Wikepedia voor meer achtergrondinformatie over de vlaktaks

Een vlaktaks betekent op twee punten een vereenvoudiging van het belastingstelsel:

  • Er is maar één tarief, in tegenstelling tot de huidige schijven die ook nog deels verschillen voor en na de pensioengerechtigde leeftijd.
  • Alle aftrekposten, heffingskortingen en toeslagen worden vervangen door slechts één redelijk grote belastingvrije voet. Een variant daarop is een onbelast basisinkomen, wat eventueel ook de vorm kan krijgen van negatieve inkomsten belasting (NIB).

Door de combinatie van een vlaktaks met een flinke belastingvrije voet of een basisinkomen, is het feitelijke effect een behoorlijk progressieve belasting voor de lagere en de middeninkomens.

Vaak wordt in de discussie het begrip vlaktaks verengd tot het schijventarief, dus alleenhet eerste punt hierboven. Terecht kijken economen meestal naar de totale belastingdruk, ze betrekken ook alle complexe zaken uit het tweede punt hierbij.

Uiteraard zijn er geluiden om de hiervoor geschetste vlaktaks aan te passen. Bijvoorbeeld door wel aftrek voor hypotheekrente, giften of pensioenafdrachten toe te staan. Of door een toptarief in te stellen boven een bepaald inkomen om ook voor de hogere inkomens effectieve progressieve belastingdruk te krijgen.
Allerlei redeneringen vanuit deelbelangen en/of ideologische overtuigingen kunnen daarbij een rol spelen. Dat gaat uiteraard ten koste van de eenvoud, maar bij een verstandige uitvoering kan de schade op dat punt mogelijk mee vallen. Dit blijft een politieke keuze.

Het huidige Nederlandse kabinet schuift een klein tikkeltje richting vlaktaks door volgend jaar met 2 ipv 4 schijven te gaan werken: de inkomstenbelasting wordt 36,93 % en er komt een toptarief van 49,5 % voor inkomens vanaf € 68.800. Voor AOW-ers is er tot een inkomen € 34.404 een laag tarief van 18,65 %.
Maar aan het gedoe met toeslagen, heffingskortingen en aftrekposten verandert als zodanig niks afgezien van wat kleine bijstellingen.

Een aantal economen heeft bezwaar tegen de vlaktaks, omdat deze strijdig is met de optimale belastingdruk waarbij tegen zo beperkt mogelijke verstoring van de economie middelen afgeroomd worden door de staat. Een voorbeeld daarvan is Bas Jacobs, zie bijvoorbeeld zijn boek De prijs van gelijkheid en het artikel De onwenselijkheid van de vlaktaks en het basisinkomen (2014).

In zijn ogen (en hij onderbouwt dat met een degelijk economisch betoog) is een U-curve optimaal. Dus een hoger marginaal tarief voor de lage en de hoge inkomens, met een lager tarief voor de middeninkomens. In zijn boek laat hij ook zien dat vrijwel overal in de Westerse wereld zo’n U-curve is gerealiseerd. Er is meestal een hoger tarief voor de hogere inkomens om de sterkste schouders wat meer te laten dragen.
Bij de lage inkomens werkt het anders. Daar zijn specifieke steunmaatregelen die afgebouwd worden zodra mensen meer ‘normaal’ inkomen krijgen. Denk bijvoorbeeld aan inkomensafhankelijke heffingskortingen en de eveneens inkomensafhankelijke toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag. Je wilt immers niet dat mensen die dat niet nodig hebben, het toch krijgen! Dit heeft dus niet met het schijventarief te maken, maar met de elementen die het belastbaar inkomen bepalen voordat de schijven worden toegepast.
Inmiddels is dit in Nederland zodanig doorgeslagen dat bijna de helft van de werkende bevolking inkomsten heeft die niet stijgen of dalen met een hoger of lager brutoloon. Men zit gevangen in een armoedeval, zie De oplossing voor de armoedeval en  Basisinkomen, bestaanszekerheid en negatieve inkomsten belasting: hoe heet eten we de soep?

Veel voorstanders van basisinkomen zullen weinig moeite hebben met een hoger belastingtarief voor de hogere inkomens. Een voorzichtige benadering zou kunnen zijn een circa 10 % hogere schijf voor de inkomens boven de € 60.000 à € 70.000 per jaar. Dat betreft dan circa 10 % à 5 % van de belastingplichtigen. Voorstanders van nivellering zullen verder willen gaan, maar daarmee verliezen ze de steun van economen als Bas Jacobs die er van overtuigd zijn dat dat ten koste gaat van de prikkel om meer te verdienen en daarmee de belastinginkomsten vermindert en de welvaart van het land daalt.
Het is natuurlijk ook mogelijk te werken met een meer verfijnd schijventarief (zie bijvoorbeeld de fair taks van Michiel van Hasselt), maar het is zeer de vraag of die extra ingewikkeldheid wat substantieels oplevert.

Lastiger ligt het bij de minst verdienenden. Het is geen probleem als het basisinkomen hoog genoeg is om ALLE specifieke regelingen te laten verdwijnen, maar dan moet het basisinkomen flink hoog worden. Als dat niet het geval is en er wel specifieke regelingen moeten zijn of blijven, moet iets bedacht worden om ook degenen die daar gebruik van maken niet af te ontmoedigen als ze toch kans zien ‘normaal’ inkomen te verwerven. Maar het mag geen bevooroordeling worden die uitlokt dat oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van die specifiek regelingen. Vermoedelijk doen dit soort situaties zich het meest voor bij alleenstaanden waar sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar ik kan niet overzien welke creativiteit voor specifieke gevallen er allemaal in ons stelsel is in gebouwd op al dan niet goede gronden!
Voor deze groep is dan inderdaad sprake van een relatief hoge marginale belastingdruk. Niet doordat de vlaktaks als zodanig wordt aangepast, maar doordat er en specifieke regeling bovenop komt.

Wat in deze overwegingen nog niet naar voren is gekomen, is de wenselijkheid de belasting meer en meer te verleggen van belasting op betaalde arbeid naar andere grondslagen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan omzet, verbruik van grondstoffen, financiële transacties, vermogenswinsten en erfenissen. Als we graag willen dat mensen werken, waarom zouden we juist dat dan belasten? Zie bijvoorbeeld een betoog van Leon Segers: Reactie op de discussie tussen Marcel Canoy en Bas Jacobs.
Hoe meer alternatieve grondslagen voor belastinginning ingevoerd worden, hoe lager de vlaktaks kan worden.
Een ouder en vergaand voorbeeld is te vinden via het model Ketelaars (2013), waar de loon – en inkomstenbelasting geheel is afgeschaft.

Het lijkt mij zeer verstandig om bij de invoering van het basisinkomen tegelijk te koersen op een ‘echte’ vlaktaks van circa 40 %, met een circa 10 % hoger toptarief voor hogere inkomens, bijvoorbeeld vanaf circa € 60.000 per jaar.
We zouden een jaar of tien kunnen nemen om het huidige stelsel in deze geest te verbouwen.

Als (en zolang) het basisinkomen niet hoog genoeg is om alle specifieke regelingen te kunnen vervangen, kan ik me daarbij voorstellen dat bij extra verdiensten 25 % van de inkomsten uit de specifieke regelingen behouden mag blijven, zodat er voor die regelingen een marginale belastingdruk van 75 % werkt.

Als er voldoend overeenstemming is dat dit ongeveer de goede koers is, wordt het tijd voor meer gedetailleerde uitwerkingen, zowel voor wat betreft de berekeningen als in de aanpassingen van het fiscale – en het sociale zekerheidstelsel.

Reyer Brons, 11 augustus 2018

Illustratie: Pixabay

Het bericht Basisinkomen en vlaktaks verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Geplaatst in obi.