De Politieke Haalbaarheid van het Basisinkomen in Nederland

leclercqomslagDe invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen in Nederland is nog ver weg. Ondanks de publieke aandacht zijn er geen aanwijzingen dat belangrijke bestuurders en politici in Nederland de invoering ervan serieus overwegen.
De gemeentelijke experimenten met de bijstand zijn een stuk dichterbij. Het doel van de gemeentelijke experimenten is duidelijk en het nut van de experimenten (ondanks dat de media en het publiek de experimenten bewust of onbewust verwarren met het basisinkomen) wordt erkend.
Dat is de hoofdconclusie van een recente studie van Maxim le Clercq, die als ondertitel heeft:
Is Nederland klaar voor de grootste naoorlogse hervorming van de verzorgingsstaat?

Deze masterscriptie geeft een herkenbaar en niet zonder meer geruststellend beeld van de stand van zaken in Nederland rond het basisinkomen medio 2016.
Zoals dat bij een scriptie hoort, is veel tekst gewijd aan de inkadering van het onderwerp, de geschiedenis van de discussie over het basisinkomen, de onderzoeksmethode en de relevante bestuurskundige analysemethoden.
Maxim gebruikt in de beantwoording van zijn hoofdvraag over de politieke haalbaarheid van het basisinkomen in Nederland het stromenmodel van Kingdon. Deze theorie gaat ervanuit dat nieuw beleid (zoals in dit geval de invoering van een basisinkomen) pas tot stand komt als er consensus is over het probleem dat nieuwe beleid gaat oplossen, over dit nieuwe beleid als de daarvoor gewenste oplossing en als er politieke steun is voor dit beleid.
Er is dus sprake van een problemenstroom, oplossingenstroom en politieke stroom die bij elkaar dienen te komen, voordat verandering plaatsvindt.
Verder is van belang dat het onderzoek een analyse betreft van uitspraken van circa 20 respondentenraadsleden, wethouders, Kamerleden en initiatiefnemers rond het basisinkomen. Allen zijn actief rond het basisinkomen en de gemeentelijke experimenten met regelarme bijstand.

Het basisinkomen wordt in eerste instantie omschreven conform de definitie van de VBi: het onvoorwaardelijk basisinkomen met de bekende  kenmerken dat het universeel, individueel, onvoorwaardelijk en hoog genoeg is om er een volwaardig bestaan mee te financieren.
Maar door er ook daarvan afwijkende varianten, en dan met name de door de gemeenten voorgestelde experimenten in mee te nemen, wordt het begrip ruimer geoperationaliseerd tot
“Het onvoorwaardelijk basisinkomen plus alle varianten waarin een geldbedrag wordt uitgekeerd aan een individu waarvoor in ruil geen of slechts een zeer beperkte tegenprestatie wordt verwacht.

Op basis van de interviews concludeert de auteur dat als de problemen waarvoor het basisinkomen een oplossing zou kunnen zijn, door de respondenten het meest worden genoemd:

  • wantrouwen jegens mensen in de bijstand
  • robotisering van de arbeidsmarkt
  • gekort worden op bijstandsuitkering (armoedeval)
  • maatschappelijke waarden worden aangetast door het wantrouwen en de armoedeval

Behalve het tweede punt (dat overigens behoorlijk omstreden is omdat niet alle respondenten denken dat er banenverlies komt door de automatisering) zijn dit allemaal problemen rond de sociale zekerheid. Bijvoorbeeld problemen betreffende het functioneren van de arbeidsmarkt en een eerlijker verdeling van de wat de aarde en de inspanningen van voorgaande generaties ons gebracht hebben, komen niet bovendrijven, of omdat die niet leven bij de gekozen respondenten of door de vraagstelling in het onderzoek.

Voor de oplossingen maakt de auteur onderscheid tussen het ( onvoorwaardelijk) basisinkomen en de experimenten.

Het meest wordt genoemd dat het basisinkomen als oplossing niet ingevoerd gaat worden omdat het volgens de respondenten niet past in de traditie, waarmee de politieke en economische status quo in de samenleving wordt bedoeld.
Als belangrijkste positieve punten worden genoemd dat basisinkomen de vrijheid vergroot, dat uitgegaan wordt van vertrouwen en dat de armoedeval wordt voorkomen.
Verder blijken de respondenten heftig verdeeld over de vraag of basisinkomen in overeenstemming is met hun maatschappelijke waarden. Dat is met name niet zo bij respondenten uit de kring van de landelijke politici en de wethouders.
Onder de respondenten heerst grote verdeeldheid of een onvoorwaardelijk basisinkomen wenselijk is. De praktische (on)mogelijkheden van het onvoorwaardelijk basisinkomen zijn ondergeschikt aan de discussie over de principiële wenselijkheid.

Bij de lokale experimenten wordt vooral van belang gevonden dat de experimenten kennis zullen opleveren.
Er wordt meer gesproken over de technische haalbaarheid en essentieel vindt men dat staatssecretaris Klijnsma steun geeft en de Participatiewet wijzigt.
De auteur signaleert ook kritiek op de gemeentelijke experimenten, met name respondenten die zeer pro het onvoorwaardelijk basisinkomen zijn.
Mijns inziens ten onrechte rekt hij deze kritiek uit tot tegenstand tegen de experimenten. Een kritische blik en een laag verwachtingspatroon betekent niet dat men tegen een goed experiment is, hoe moeilijk dat ook in elkaar te steken zal zijn.
(De auteur kom in juli nog niet weten hoe weinig ruimte de staatssecretaris inmiddels geeft voor een behoorlijk experiment.)

De auteur constateert dat er geen sterke coalitie is van de voorstanders van een onvoorwaardelijk basisinkomen en hij ziet dat ook niet snel veranderen.
Citaat:
Wanneer de voorstanders zich in een duidelijke en publieke coalitie zouden verenigen, dan lijken de grootste potentiële krachten de publieke opinie en de onverzettelijkheid van de voorstanders. Met dat laatste lijkt het nu ook al wel goed te zitten. Iedere actor gelooft in het basisinkomen en steekt daar via zijn eigen projecten ook al veel energie in. Uit de genoemde gebeurtenissen blijkt ook dat er onder burgers veel enthousiasme voor en nieuwsgierigheid naar een onvoorwaardelijk basisinkomen is. Meer dan bij de gevestigde politieke en bestuurlijke orde. Cruciaal is wel dat deze positieve houding van burgers richting het basisinkomen wordt omgezet in iets blijvends: een paradigma-verandering en een blijvend andere kijk op samenleving en economie. Dit zou een katalysator kunnen zijn voor politieke steun. Om deze cultuurverandering te verankeren lijkt er nog wel veel te moeten gebeuren. Gezien de sterkte van de huidige coalitie is het twijfelachtig of de coalitie in deze samenstelling hierin het verschil kan maken.
Tot slot zou ook de formulering van een concreet doel kunnen bijdragen aan de vorming van een sterkere coalitie. Het doel is nu nog erg abstract. Een concreter doel zou kunnen zijn: lobbyen voor een onafhankelijk onderzoek, door bijvoorbeeld de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, naar de voor- en nadelen van een basisinkomen, dat uiteindelijk in de Kamer zou moeten worden behandeld. Deze concretisering zou helpen, omdat het einddoel nu, invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen, zo groot en verstrekkend is.

Veel positiever is de auteur over de voorstanders van de gemeentelijke experimenten met de bijstand.
Het centrum van de coalitie wordt gevormd door de wethouders die het meest intensief samenwerken….
De publieke steun lijkt vooral op lokaal gebied bij de vier gemeenten die voorop lopen, goed georganiseerd te zijn door samenwerkingen met het maatschappelijk middenveld en het betrekken van mensen uit de bijstand bij het maken van de plannen. De moties op de politieke congressen lijken ervoor gezorgd te hebben dat de Kamerleden van GroenLinks, D66 en PvdA zich ook aan de experimenten hebben gecommitteerd.. ..
De concreetheid van het doel waarnaar gestreefd wordt en mate van onverzettelijkheid zijn volgens de auteur sterke punten.
Maar hij stelt als hamvraag: wanneer komt er een definitief akkoord met Klijnsma?

Maxim le Clercq signaleert dat er twee policy entrepreneurs zijn, Rutger Bregman en Sjir Hoeijmakers, die hun rol allebei op zeer eigen wijze in vullen.
Rutger Bregman heeft zich niet uitgelaten over de gemeentelijke experimenten met de bijstand of een ander vorm van basisinkomen en houdt zich alleen bezig met het onvoorwaardelijke basisinkomen als groot progressief idee voor de samenleving. Zijn rol als policy entrepreneur vult hij voornamelijk in door het publiek te informeren en te enthousiasmeren voor het basisinkomen. Hij werkt niet actief samen met andere actoren en is dus enkel opiniemaker.
Sjir Hoeijmakers richt zich voornamelijk op de gemeentelijke experimenten en heeft verklaard noch voorstander noch tegenstander te zijn van het onvoorwaardelijk basisinkomen. De experimenten zijn volgens hem een uitstekend middel om meer kennis te krijgen en aan de hand daarvan een mening over het onvoorwaardelijk basisinkomen te vormen.
Als gecrowdfunde policy entrepreneur steekt hij veel tijd en energie in het bij elkaar brengen en houden van gemeenten die interesse hebben in experimenten met de bijstand en/of het basisinkomen.

De auteur heeft als hoofdvraag Hoe verloopt het politieke agendaproces van het basisinkomen in Nederland?
Gebruik makend van de terminologie in het stromenmodel van Kingdon  formuleert hij zelf als antwoord:
Het probleem is volgens de respondenten de huidige uitvoering van de bijstand. Hier heerst consensus over.
Er zijn in de oplossingenstroom twee oplossingen: het onvoorwaardelijk basisinkomen en experimenten met de bijstand.
De coalitie van de gemeentelijke experimenten heeft net niet genoeg bestuurlijk of politiek gewicht om te kunnen starten. De coalitie van het onvoorwaardelijke basisinkomen heeft zich niet duidelijk georganiseerd en schiet tekort op het aantal leden dat zij heeft, haar politiek en bestuurlijk gewicht en de concreetheid van het doel dat zij voor ogen heeft……

Een belangrijke maatschappelijk aanbeveling van de auteur is dat de Nederlandse landelijke overheid de gemeentelijke plannen voor experimenten met een andere uitvoering van de bijstand én de gemeentelijke plannen om te experimenteren met het onvoorwaardelijk basisinkomen zowel juridisch als financieel faciliteert. De politieke verantwoordelijkheid ligt in eerste instantie bij de lokale politici en bestuurders.

Ook worden aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan:
Interessant vervolgonderzoek zou zich kunnen toespitsen op de vraag naar de mate waarin er onder de Nederlandse bevolking behoefte is aan een herziening van de verzorgingsstaat. Denken mensen dat ze gelukkig zouden worden van een basisinkomen? Vinden ze het een rechtvaardig en legitiem idee?
Daarnaast zou er meer financieel onderzoek naar het basisinkomen kunnen worden gedaan. Hoeveel geld zou de financiering van een bepaalde hoogte van het basisinkomen de Nederlandse overheid kosten?
Ook zou economisch, sociologisch en psychologisch onderzoek over de terugverdieneffecten van een basisinkomen erg interessant zijn. Potentiële economische onderzoeksvragen zouden zijn: Hoe gaan mensen het basisinkomen uitgeven? Zullen er meer ondernemingen worden gestart? Psychologisch: Wat zijn de gedragseffecten van een basisinkomen op de ontvanger? Gaat hij of zij anders leven? Zorgt de financiële zekerheid voor meer gevoel van vrijheid en geluk? Of sociologisch: Verandert de relatie tussen burger en overheid? Wordt de burger minder afhankelijk van de politiek? Voor deze en andere sociale/economische disciplines zouden wel casestudy’s in de vorm van lokale experimenten nodig zijn. Wanneer hier toestemming voor zou komen, zijn de mogelijkheden in principe eindeloos . Het basisinkomen is momenteel in veel opzichten nog een redelijk filosofisch onderwerp, doordat er nog zo weinig empirisch onderzoek naar is gedaan.
Aanhakend bij de laatste zin zou een aanbeveling op zijn plaats zijn om empirisch onderzoek te doen via veel verdergaande experimenten dan thans actueel is bij de meeste gemeenten.

Mijn slotconclusie in de bespreking van deze masterscriptie is dat het een nuttig beeld geeft van de stand van zaken rond het basisinkomen in Nederland. Maxim le Clercq signaleert veel zaken waar de voorstanders van het basisinkomen in het vervolg hun voordeel mee kunnen doen
Een citaat als voorbeeld:
Uit …..  blijkt dat er onder burgers veel enthousiasme voor en nieuwsgierigheid naar een onvoorwaardelijk basisinkomen is. Meer dan bij de gevestigde politieke en bestuurlijke orde. Cruciaal is wel dat deze positieve houding van burgers richting het basisinkomen wordt omgezet in iets blijvends: een paradigmaverandering en een blijvend andere kijk op samenleving en economie. Dit zou een katalysator kunnen zijn voor politieke steun. Om deze cultuurverandering te verankeren lijkt er nog wel veel te moeten gebeuren.

Een kritisch kanttekening is dat de scope en de schaal van het onderzoek vrij beperk zijn. De problematiek rond de sociale zekerheid (zoals aangereikt door de respondenten) is erg bepalend in zijn benadering van het onderwerp, maar daarmee ook erg beperkend.
Hij besteedt geen aandacht aan het Burgerinitiatief 2018 dat ook bij de afronding van de scriptie al op 40.000 handtekeningen kon bogen, en aan het feit dat in veel andere landen het basisinkomen eveneens toenemende aandacht krijgt.
Zijn aanbevelingen voor vervolgonderzoek geven alle ruimte om daar op terug te komen.

Reyer Brons, 6 november 2016

De gehele masterscriptie is als PDF te downloaden via deze link (PDF, 116 blz.)

De Politieke Haalbaarheid van het Basisinkomen in Nederland
Masterscriptie Bestuurskunde EUR
Is Nederland klaar voor de grootste naoorlogse hervorming van de verzorgingsstaat?
Auteur: Maxim le Clercq
Begeleider: Dr. A. Edwards
Tweede Lezer: Dr. M. Fenger
Opleiding: Master Publiek Management
Inleverdatum: 14 juli 2016
 

Het bericht De Politieke Haalbaarheid van het Basisinkomen in Nederland verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Geplaatst in basisinkomen, obi.