Verslag filmavond TransitieCinema, Den Haag, 2 november 2018

transitiecinema

 

 

Verslag van de filmavond georganiseerd door basisteam Den Haag-Zoetermeer op vrijdag 2 november 2018 in samenwerking met stichting TransitieCinema. Het thema van de avond was ‘A Basic Income for All!’

 

 

Namens de Vereniging voor Basisinkomen was Michael Willé (lid van het basisteam Den Haag-Zoetermeer) aanwezig. Hij nam zitting in het panel voor de Q&A.

Het doel van de avond was naar aanleiding van de film ‘A Basic Income for All!’ (https://www.youtube.com/watch?v=8zNEG5FXv8I) een discussie te beginnen over het hoe en waarom van het onvoorwaardelijk basisinkomen (OBI). De avond was in drie delen opgesplitst. In het eerste deel keken we naar de genoemde film, in deel twee kreeg het publiek gelegenheid tot het stellen van vragen aan Harro Boven (Ambassadeur Basisinkomen 2018 en initiatiefnemer van Moedig Voorwaarts – hervorming belastingstelsel voor de Jonge Democraten, zie: http://www.moedigvoorwaarts.nu/) en Michael Willé (basisteam VBi Den Haag-Zoetermeer). Gedurende het laatste gedeelte kregen de deelnemers aan de avond de gelegenheid om een verkiezingspamflet te maken over hoe je het basisinkomen kunt opnemen in een verkiezingsprogramma op lokaal niveau. Deze opdracht is vrij opvallend te noemen, omdat er geïmpliceerd werd dat de deelnemers allen voor het basisinkomen zouden zijn. In elk geval zag men het nut van een maatschappij in transitie met een basisinkomen wel in. De enige vraag zou alleen kunnen zijn hoe.

transitiecinemaDe film is bij leden van het VBi over het algemeen wel bekend. Het is de Belgische documentaire van Panorama van Alina Kneepkens en Jozef Devillé uit 2014, waarin een beeld wordt gegeven van een maatschappij met een dusdanige verandering van de arbeidsmarkt waardoor een basisinkomen als noodzakelijk wordt beschouwd. De levensbeschouwelijke idealen van meer vrijheid door het wegnemen van armoede en de daaruit voortkomende stress hebben een duidelijke BIEN/ VBi signatuur.

Tijdens de Q&A kwam meer naar voren dat het niet zozeer ging om de vraag waarom het basisinkomen ingevoerd zou moeten worden , maar hoe (betaalbaarheid). Verder ging het ook om het imago van het basisinkomen in het politieke spectrum van de tegenstellingen tussen links en rechts en over het nut van experimenteren in Nederland of andere delen van Europa of de wereld. Daarnaast kwamen er vragen over wat er gebeurt met de lonen en prijzen van producten en diensten.

Harro Boven legde het accent voornamelijk op belastingvoorstellen nodig voor een basisinkomen van 600 – 1200 euro voor ieder individu (afhankelijk van de woonsituatie) en 300 euro voor een kind. Het doel is direct een einde te maken aan de armoede in Nederland en het sociale stelsel te versimpelen. Daarnaast is het zo dat werken ten alle tijden moet lonen (in plaats van het tegenovergestelde in het huidige stelsel) en dat werknemers met hun basisinkomen individueel een sterkere onderhandelingspositie innemen op de arbeidsmarkt. Michael heeft vooral geprobeerd in de geest van de film naar voren te brengen dat werk meer is dan alleen de koppeling aan een baan, en beantwoordde de vragen die over experimenten met de bijstand gingen, dat deze ook echt bijstandsexperimenten zijn en geen basisinkomen zoals door de Vereniging bedoeld.

transitiecinemaBij de workshop probeerden de deelnemers op losse en informele basis het gesprek over een basisinkomen voort te zetten. Niet iedereen had ideeën over hoe het basisinkomen zou kunnen worden opgenomen in een verkiezingsprogramma. De accenten konden dan ook enorm verschillen. Één groepje had het over de invoering in combinatie met een Timebank (https://timebank.cc); een andere groep heeft het meer over de transitie met basisinkomen naar een ander politiek model, waarbij niet gesproken wordt over tegenstellingen, maar wat ons verbindt. En zo waren er allerlei ideeën die de deelnemers, maar ook ons basisteam kan inspireren.

Voor het basisteam Den Haag-Zoetermeer is het zeker een goed idee om met organisaties als Stichting Transitie, maar ook de Timebank.cc in contact te blijven voor een breder maatschappelijk draagvlak en voor het integreren van het onvoorwaardelijk basisinkomen met andere nieuwe transitiemodellen. De volgende filmavond van TransitieCinema is op 14 december over de energietransitie.

Datum: vrijdag 2 november 2018
Tijd: 19:30 – 20:30 (film); vanaf 20:30 Q&A en workshop.
Locatie: Het Nutshuis in Den Haag (Riviervismarkt 5, Den Haag)
Thema: ‘A Basic Income for All!’, organisatie: Stichting TransitieCinema   (https://www.facebook.com/events/519995275143441/).
Voertaal: Engels

Het bericht Verslag filmavond TransitieCinema, Den Haag, 2 november 2018 verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Verslag filmavond TransitieCinema, Den Haag, 2 november 2018

transitiecinema

 

 

Verslag van de filmavond georganiseerd door basisteam Den Haag-Zoetermeer op vrijdag 2 november 2018 in samenwerking met stichting TransitieCinema. Het thema van de avond was ‘A Basic Income for All!’

 

 

Namens de Vereniging voor Basisinkomen was Michael Willé (lid van het basisteam Den Haag-Zoetermeer) aanwezig. Hij nam zitting in het panel voor de Q&A.

Het doel van de avond was naar aanleiding van de film ‘A Basic Income for All!’ (https://www.youtube.com/watch?v=8zNEG5FXv8I) een discussie te beginnen over het hoe en waarom van het onvoorwaardelijk basisinkomen (OBI). De avond was in drie delen opgesplitst. In het eerste deel keken we naar de genoemde film, in deel twee kreeg het publiek gelegenheid tot het stellen van vragen aan Harro Boven (Ambassadeur Basisinkomen 2018 en initiatiefnemer van Moedig Voorwaarts – hervorming belastingstelsel voor de Jonge Democraten, zie: http://www.moedigvoorwaarts.nu/) en Michael Willé (basisteam VBi Den Haag-Zoetermeer). Gedurende het laatste gedeelte kregen de deelnemers aan de avond de gelegenheid om een verkiezingspamflet te maken over hoe je het basisinkomen kunt opnemen in een verkiezingsprogramma op lokaal niveau. Deze opdracht is vrij opvallend te noemen, omdat er geïmpliceerd werd dat de deelnemers allen voor het basisinkomen zouden zijn. In elk geval zag men het nut van een maatschappij in transitie met een basisinkomen wel in. De enige vraag zou alleen kunnen zijn hoe.

transitiecinemaDe film is bij leden van het VBi over het algemeen wel bekend. Het is de Belgische documentaire van Panorama van Alina Kneepkens en Jozef Devillé uit 2014, waarin een beeld wordt gegeven van een maatschappij met een dusdanige verandering van de arbeidsmarkt waardoor een basisinkomen als noodzakelijk wordt beschouwd. De levensbeschouwelijke idealen van meer vrijheid door het wegnemen van armoede en de daaruit voortkomende stress hebben een duidelijke BIEN/ VBi signatuur.

Tijdens de Q&A kwam meer naar voren dat het niet zozeer ging om de vraag waarom het basisinkomen ingevoerd zou moeten worden , maar hoe (betaalbaarheid). Verder ging het ook om het imago van het basisinkomen in het politieke spectrum van de tegenstellingen tussen links en rechts en over het nut van experimenteren in Nederland of andere delen van Europa of de wereld. Daarnaast kwamen er vragen over wat er gebeurt met de lonen en prijzen van producten en diensten.

Harro Boven legde het accent voornamelijk op belastingvoorstellen nodig voor een basisinkomen van 600 – 1200 euro voor ieder individu (afhankelijk van de woonsituatie) en 300 euro voor een kind. Het doel is direct een einde te maken aan de armoede in Nederland en het sociale stelsel te versimpelen. Daarnaast is het zo dat werken ten alle tijden moet lonen (in plaats van het tegenovergestelde in het huidige stelsel) en dat werknemers met hun basisinkomen individueel een sterkere onderhandelingspositie innemen op de arbeidsmarkt. Michael heeft vooral geprobeerd in de geest van de film naar voren te brengen dat werk meer is dan alleen de koppeling aan een baan, en beantwoordde de vragen die over experimenten met de bijstand gingen, dat deze ook echt bijstandsexperimenten zijn en geen basisinkomen zoals door de Vereniging bedoeld.

transitiecinemaBij de workshop probeerden de deelnemers op losse en informele basis het gesprek over een basisinkomen voort te zetten. Niet iedereen had ideeën over hoe het basisinkomen zou kunnen worden opgenomen in een verkiezingsprogramma. De accenten konden dan ook enorm verschillen. Één groepje had het over de invoering in combinatie met een Timebank (https://timebank.cc); een andere groep heeft het meer over de transitie met basisinkomen naar een ander politiek model, waarbij niet gesproken wordt over tegenstellingen, maar wat ons verbindt. En zo waren er allerlei ideeën die de deelnemers, maar ook ons basisteam kan inspireren.

Voor het basisteam Den Haag-Zoetermeer is het zeker een goed idee om met organisaties als Stichting Transitie, maar ook de Timebank.cc in contact te blijven voor een breder maatschappelijk draagvlak en voor het integreren van het onvoorwaardelijk basisinkomen met andere nieuwe transitiemodellen. De volgende filmavond van TransitieCinema is op 14 december over de energietransitie.

Datum: vrijdag 2 november 2018
Tijd: 19:30 – 20:30 (film); vanaf 20:30 Q&A en workshop.
Locatie: Het Nutshuis in Den Haag (Riviervismarkt 5, Den Haag)
Thema: ‘A Basic Income for All!’, organisatie: Stichting TransitieCinema   (https://www.facebook.com/events/519995275143441/).
Voertaal: Engels

Het bericht Verslag filmavond TransitieCinema, Den Haag, 2 november 2018 verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

100WEEKS – Temporary cash for permanent change – update

100WEEKS-update

Het gaat goed met de vrouwen en hun families, die 100WEEKS in Rwanda steunt door wekelijks een klein geldbedrag over te maken, zegt Theo Heutinck, hun ervaring kan bijdragen aan een betere onderbouwing van de haalbaarheid van een basisinkomen. Hierbij een update na de eerste 23 weken!

In het voorjaar van 2018 berichtte de Vereniging Basisinkomen uitgebreid over de oprichting en werkzaamheden van 100WEEKS. Het doel van de organisatie is armoedebestrijding in ontwikkelingslanden door geld te geven zonder daaraan voorwaarden te verbinden via ‘mobile money’ (gelddistributie door middel van een mobiele telefoon). Hieronder een update over het project in Rwanda. De vrouwen hebben gedurende 23 weken elke week acht euro overgemaakt gekregen. Het team in Rwanda heeft met ze gebeld om te vragen hoe dit hun levens heeft veranderd. Naar aanleiding van die gesprekken is deze update samengesteld.

Vrouwen slapen beter
Vooral geestelijk heeft het 100WEEKS-programma een enorme impact gehad. De vrouwen hebben minder zorgen. 70% van de vrouwen geeft aan hierdoor beter te slapen dan bij de start van hun 100 weken.

Ze eten goed en zijn nu verzekerd
Verder zorgen de vrouwen ook beter voor zichzelf en hun gezin. Voor het programma begon had slechts 80% van de vrouwen een ziektekostenverzekering. Inmiddels hebben alle vrouwen zich verzekerd. Ook is er een kleine stijging in het aantal vrouwen dat toegang heeft tot schoon drinkwater (van 65 tot 75%) en kunnen alle vrouwen nu elke dag meer dan één maaltijd op tafel zetten. (Dit lukte eerder slechts twee derde.)

Dit is nog maar het begin
De vrouwen staan aan het begin van hun 100 weken. De teams zien meestal dat deelnemers aan het 100WEEKS-programma eerst zorgen dat ze de basis op orde hebben: eten, een dak boven hun hoofd en de kinderen naar school. Daarna gaan ze investeren in hun toekomst. Ze schaffen bijvoorbeeld vee aan, zodat ze van inkomsten verzekerd blijven nadat het 100WEEKS-programma is afgelopen.

Iedere donateur in Nederland, die het project in Rwanda steunt, ontving onlangs van één van de oprichters, Gitte Büch, het hiernaast afgebeelde grafische overzicht van de ontwikkelingen met foto’s van alle deelnemende vrouwen.

10 november 2018

Foto: 100WEEKS

Het bericht 100WEEKS – Temporary cash for permanent change – update verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Welke veronderstelde effecten van basisinkomen kunnen we experimenteel toetsen?

Om tot betere experimenten te kunnen komen en een beeld te hebben bij n voorgenomen experimenten, is een aanpak gemaakt met 9 punten.
In dit artikel checken we welke van de door  Peter van Hoesel genoemde veronderstellingen het beste voor experimentele toetsing  in aanmerking komen.

Dit artikel past als stap 3 in een reeks artikelen over experimenten, die begonnen is met de tekst Hoe komen we tot een goede aanpak van experimenten met basisinkomen?

Als punt 1 is genoteerd waar we het over hebben:
Een basisinkomen is een periodiek bedrag voor iedere burger, dat voldoende is om volwaardig van te leven, zonder dat daar een verplichting tegenover staat en ongeacht het inkomen, vermogen of de samenstelling van het huishouden.
Onvoorwaardelijk basisinkomen heeft de volgende kenmerken: universeel, individueel, onvoorwaardelijk en hoog genoeg om een volwaardig bestaan te kunnen leiden.

In het tweede punt heeft Peter van Hoesel Een beleidstheorie voor het basisinkomen geformuleerd met 14 veronderstellingen.
Onderstaand worden deze veronderstellingen kort samengevat en wordt aangegeven hoe nader onderzoek op dit punt zou kunnen plaatsvinden, al dan niet door middel van experimenten.

  1. Basisinkomen zorgt voor onvoorwaardelijke bestaanszekerheid voor iedere burger.

In een experiment kun je dat slechts ten dele in beeld krijgen. Hoogstens kun je nagaan of mensen in de experimentele groep zich op dat punt prettiger voelden en vervolgens weer onprettiger na afloop van het experiment.
Mogelijk kan deze veronderstelling beter kan worden getoetst in diepte-interviews, groepsdiscussies e.d., eventueel aangevuld met een enquête onder een representatieve steekproef van burgers (opinieonderzoek).
De hoogte van het BI is daarbij uiteraard een belangrijke variabele: bij welk niveau wordt voldoende zekerheid ervaren?

  1. Basisinkomen leidt tot een drastische inperking van de bureaucratie in vergelijking met het huidige stelsel van sociale zekerheid.

Het beste is om te beginnen om met behulp van methoden die worden gebruikt bij onderzoek naar administratieve lasten, schattingen te maken van de kosten op microniveau, waarna je dat kunt uitvergroten naar macroniveau. Het gaat daarbij vooral om kosten die door burgers en bedrijven worden gemaakt, maar je kunt dat ook toepassen voor de overheidsinstellingen die zich bezighouden met de uitvoering van de bureaucratie. Daarnaast kun je op macroniveau zoeken naar begrotingsposten aan de kant van de overheid die betrekking hebben op de bureaucratie.
Vervolgens zul je moeten simuleren wat de administratieve lasten zouden zijn bij de belastingdienst of de SVB als zij het basisinkomen moeten regelen.
Experimenten lijken ons niet zinvol.

  1. Het individuele karakter van basisinkomen zal leiden tot vermindering van het aantal eenpersoonshuishoudens.

Aangezien bij experimenten waarschijnlijk slechts relatief beperkte groepen betrokken kunnen worden zal dit effect daarmee niet kunnen worden aangetoond. Wellicht zou een experiment op een redelijk groot gebied (denk bijvoorbeeld aan Texel) nog wel wat laten zien van dit effect, mits het experiment lang genoeg loopt.
Je kunt ook in dit geval beter werken met eerdergenoemde diepte-interviews en groepsdiscussies. Ook hierin kan een opinieonderzoek helpen om de omvang hiervan voor de gehele populatie te schatten.

  1. Basisinkomen gaat niet gepaard met armoedevaleffecten.

Of basisinkomen de armoedeval opheft, is een zaak van het ontwerp. Maak je het hoog genoeg, dan kan dat. Bij een laag basisinkomen zullen sommige toeslagen overeind moeten blijven, inclusief de daarin ingebouwde armoedeval.
In experimenten kan waarschijnlijk wel worden aangetoond dat mensen minder geremd worden door armoedeval-effecten. Het zal wel lastig zijn dit vervolgens te kwantificeren naar macroniveau.

Er is al wel het nodige bekend over armoedeval-effecten op macroniveau. Via macrosimulatie kun je op basis daarvan wel berekenen wat het effect zou zijn van een BI. Van belang is daarbij in welke mate toeslagen alsnog zullen zorgen voor enige armoedeval-effecten.

  1. Basisinkomen vergroot per saldo de arbeidsparticipatie.

Dit leent zich bij uitstek voor experimenten. De uitkomsten daarvan kunnen vervolgens worden voorgelegd aan grotere groepen burgers, waarna ze kunnen worden uitvergroot naar macroniveau.
Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de grote hoeveelheid bestaande kennis op dit gebied.

  1. Basisinkomen zorgt voor evenwichtiger arbeidsverhoudingen.

Dit leent zich deels ook wel voor experimenten, met name waar het gaat om het al of niet aanvaarden van onaantrekkelijk werk of lage beloningen, mits het gebeid waar het experiment plaats vindt groot genoeg is.
Hoe het BI invloed heeft op CAO’s of de rol van ondernemingsraden zal via kwalitatieve simulatie moeten worden onderzocht (denk bv. aan groepsdiscussies of rollenspelen). Experimenten zijn daarvoor te kleinschalig

  1. Basisinkomen zorgt voor meer arbeidssatisfactie.

Dit leent zich niet zo makkelijk voor experimenten, omdat het vinden van arbeid waar je je ook na enige tijd prettig bij voelt heel wat tijd kost. Als een experiment lang genoeg duurt valt er op dit punt wel een en ander vast te stellen.
Kwalitatieve simulatie is een meer aangewezen onderzoekmethode. Verder is er op dit gebied enorm veel bestaande kennis die kan worden geraadpleegd, waarmee de uitkomsten van kwalitatieve simulatie goed kunnen worden opgeschaald naar de gehele populatie

  1. Basisinkomen voorkomt nutteloze arbeid.

Ook dit zal pas na verloop van tijd kunnen worden vastgesteld.
Ook op dit gebied is kwalitatieve simulatie een meer aangewezen methode.
Veel bestaande kennis is er niet op dit gebied, dus een vertaling naar het macroniveau is lastig.
Een opinieonderzoek over dit onderwerp beweegt zich waarschijnlijk op glad ijs.

  1. Basisinkomen maakt een evenwichtiger inkomensverdeling mogelijk.

Dit is uitsluitend te onderzoeken via macrosimulaties, gekoppeld aan microsimulaties (Nibud). Experimenten zijn hiervoor veel te beperkt, of ze zouden een half land als bereik moeten hebben.

  1. Basisinkomen zorgt voor meer levensgeluk.

Dit valt via experimenten goed na te gaan, ook bij beperkte experimenten zal dit goed kunnen worden vastgesteld.
Via de aanpak zoals bij SCP-onderzoeken kan dit vervolgens vrij makkelijk worden opgeschaald naar de gehele populatie.

  1. Basisinkomen bevordert de gezondheid.

In experimenten kan dit tot op zekere hoogte wel worden aangetoond.
Daarnaast kwalitatieve simulatie, vervolgens op te schalen via macrosimulatie. Er is veel bestaande kennis over de relatie tussen arbeidssatisfactie en ziekte, dus dat kan hierbij ook worden gebruikt.

  1. Basisinkomen is niet mogelijk zonder tevens het beleid op diverse aanpalende gebieden van het sociaaleconomisch beleid fors aan te passen.

Bij experimenten is het slecht denkbaar dat bijvoorbeeld het belastingstelsel hierop wordt aangepast. Of er zou een experiment ontworpen moeten worden waarin dat expliciet gebeurt, maar dan hoeft dat als zodanig niet meer getoetst te worden.
Ook hier moet het gaan om macrosimulaties, waar zinvol gekoppeld aan kwalitatieve simulatie en microsimulaties.
Daarnaast zou opinieonderzoek kunnen laten zien welke wensen er op dit punt leven bij de bevolking.

  1. Er zijn voldoende financieringsbronnen beschikbaar om basisinkomen te betalen, mits er voldoende politieke wil is om die bronnen ook aan te boren.

Dit is geen voer voor experimenten. Dit kan alleen worden bekeken vanuit macrosimulaties.
Ook hierbij zou opinieonderzoek ondersteunend kunnen zijn.

  1. Invoering van basisinkomen zal bijdragen aan een herstel van vertrouwen van burgers in de overheid en omgekeerd.

Vertrouwen zal nauwelijks kunnen worden beïnvloed door experimenten.
Kwalitatieve simulatie en opinieonderzoek zijn wel geschikt.
Verder is er op dit gebied de nodige bestaande kennis die kan worden gebruikt voor een schatting op populatieniveau.

Het voorgaande samenvattend concluderen we dat vooral de volgende veronderstellingen goed getoetst kunnen worden via ex perimenten:
– arbeidsparticipatie (5)
– levensgeluk (10)
– gezondheid (11)

Niet of slechts beperkt toetsbaar via experimenten zijn de volgende veronderstellingen:
– bestaanszekerheid (1) (alleen voor het effect op levensgeluk)
– vermindering bureaucratie (2)
– minder éénpersoonshuishoudens (3)
– armoedeval (4) (wel kan getoetst worden of mensen minder geremd worden)
– evenwichtiger arbeidsverhoudingen (6) (deels bij een grootschalig experiment)
– arbeidssatisfactie (7) (alleen bij langdurige experimenten)
– nutteloze arbeid (8)
– evenwichtiger inkomensverdeling (9)
– aanpalend beid (12)
– financierbaarheid (13)
– vertrouwen (14)

Conclusie.

Experimenten kunnen zinvol zijn, maar we moeten hier niet te veel van verwachten. Van de veertien veronderstellingen zijn er slechts drie echt geschikt om te toetsen via experimenten, en vier slechts in beperkte mate.
Experimenten gericht op deze veronderstellingen kunnen heel zinvol zijn, want het zijn belangrijke punten, maar om al dan niet over te gaan tot invoering van basisinkomen zijn ook heel andere exploraties en overwegingen nodig dan experimenten en de uitkomsten daarvan. Zie als voorbeeld van een bredere verkenning daartoe het Voorstel voor een onderzoekprogramma in hoofdlijnen m.b.t. de invoering van een basisinkomen (NPI, 2017).

Reyer Brons & Peter van Hoesel, 8 november 2018

Dit artikel past in een reeks artikelen over experimenten, die begonnen is met de tekst Hoe komen we tot een goede aanpak van experimenten met basisinkomen?
Het tweede artikel betrof Een beleidstheorie voor het basisinkomen.
Zie ook een ander artikel waarin op andere gronden de zinvolheid van experimenten wordt gerelativeerd: Over zin en onzin van pilots met het basisinkomen.

Het bericht Welke veronderstelde effecten van basisinkomen kunnen we experimenteel toetsen? verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Welke veronderstelde effecten van basisinkomen kunnen we experimenteel toetsen?

Om tot betere experimenten te kunnen komen en een beeld te hebben bij n voorgenomen experimenten, is een aanpak gemaakt met 9 punten.
In dit artikel checken we welke van de door  Peter van Hoesel genoemde veronderstellingen het beste voor experimentele toetsing  in aanmerking komen.

Dit artikel past als stap 3 in een reeks artikelen over experimenten, die begonnen is met de tekst Hoe komen we tot een goede aanpak van experimenten met basisinkomen?

Als punt 1 is genoteerd waar we het over hebben:
Een basisinkomen is een periodiek bedrag voor iedere burger, dat voldoende is om volwaardig van te leven, zonder dat daar een verplichting tegenover staat en ongeacht het inkomen, vermogen of de samenstelling van het huishouden.
Onvoorwaardelijk basisinkomen heeft de volgende kenmerken: universeel, individueel, onvoorwaardelijk en hoog genoeg om een volwaardig bestaan te kunnen leiden.

In het tweede punt heeft Peter van Hoesel Een beleidstheorie voor het basisinkomen geformuleerd met 14 veronderstellingen.
Onderstaand worden deze veronderstellingen kort samengevat en wordt aangegeven hoe nader onderzoek op dit punt zou kunnen plaatsvinden, al dan niet door middel van experimenten.

  1. Basisinkomen zorgt voor onvoorwaardelijke bestaanszekerheid voor iedere burger.

In een experiment kun je dat slechts ten dele in beeld krijgen. Hoogstens kun je nagaan of mensen in de experimentele groep zich op dat punt prettiger voelden en vervolgens weer onprettiger na afloop van het experiment.
Mogelijk kan deze veronderstelling beter kan worden getoetst in diepte-interviews, groepsdiscussies e.d., eventueel aangevuld met een enquête onder een representatieve steekproef van burgers (opinieonderzoek).
De hoogte van het BI is daarbij uiteraard een belangrijke variabele: bij welk niveau wordt voldoende zekerheid ervaren?

  1. Basisinkomen leidt tot een drastische inperking van de bureaucratie in vergelijking met het huidige stelsel van sociale zekerheid.

Het beste is om te beginnen om met behulp van methoden die worden gebruikt bij onderzoek naar administratieve lasten, schattingen te maken van de kosten op microniveau, waarna je dat kunt uitvergroten naar macroniveau. Het gaat daarbij vooral om kosten die door burgers en bedrijven worden gemaakt, maar je kunt dat ook toepassen voor de overheidsinstellingen die zich bezighouden met de uitvoering van de bureaucratie. Daarnaast kun je op macroniveau zoeken naar begrotingsposten aan de kant van de overheid die betrekking hebben op de bureaucratie.
Vervolgens zul je moeten simuleren wat de administratieve lasten zouden zijn bij de belastingdienst of de SVB als zij het basisinkomen moeten regelen.
Experimenten lijken ons niet zinvol.

  1. Het individuele karakter van basisinkomen zal leiden tot vermindering van het aantal eenpersoonshuishoudens.

Aangezien bij experimenten waarschijnlijk slechts relatief beperkte groepen betrokken kunnen worden zal dit effect daarmee niet kunnen worden aangetoond. Wellicht zou een experiment op een redelijk groot gebied (denk bijvoorbeeld aan Texel) nog wel wat laten zien van dit effect, mits het experiment lang genoeg loopt.
Je kunt ook in dit geval beter werken met eerdergenoemde diepte-interviews en groepsdiscussies. Ook hierin kan een opinieonderzoek helpen om de omvang hiervan voor de gehele populatie te schatten.

  1. Basisinkomen gaat niet gepaard met armoedevaleffecten.

Of basisinkomen de armoedeval opheft, is een zaak van het ontwerp. Maak je het hoog genoeg, dan kan dat. Bij een laag basisinkomen zullen sommige toeslagen overeind moeten blijven, inclusief de daarin ingebouwde armoedeval.
In experimenten kan waarschijnlijk wel worden aangetoond dat mensen minder geremd worden door armoedeval-effecten. Het zal wel lastig zijn dit vervolgens te kwantificeren naar macroniveau.

Er is al wel het nodige bekend over armoedeval-effecten op macroniveau. Via macrosimulatie kun je op basis daarvan wel berekenen wat het effect zou zijn van een BI. Van belang is daarbij in welke mate toeslagen alsnog zullen zorgen voor enige armoedeval-effecten.

  1. Basisinkomen vergroot per saldo de arbeidsparticipatie.

Dit leent zich bij uitstek voor experimenten. De uitkomsten daarvan kunnen vervolgens worden voorgelegd aan grotere groepen burgers, waarna ze kunnen worden uitvergroot naar macroniveau.
Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de grote hoeveelheid bestaande kennis op dit gebied.

  1. Basisinkomen zorgt voor evenwichtiger arbeidsverhoudingen.

Dit leent zich deels ook wel voor experimenten, met name waar het gaat om het al of niet aanvaarden van onaantrekkelijk werk of lage beloningen, mits het gebeid waar het experiment plaats vindt groot genoeg is.
Hoe het BI invloed heeft op CAO’s of de rol van ondernemingsraden zal via kwalitatieve simulatie moeten worden onderzocht (denk bv. aan groepsdiscussies of rollenspelen). Experimenten zijn daarvoor te kleinschalig

  1. Basisinkomen zorgt voor meer arbeidssatisfactie.

Dit leent zich niet zo makkelijk voor experimenten, omdat het vinden van arbeid waar je je ook na enige tijd prettig bij voelt heel wat tijd kost. Als een experiment lang genoeg duurt valt er op dit punt wel een en ander vast te stellen.
Kwalitatieve simulatie is een meer aangewezen onderzoekmethode. Verder is er op dit gebied enorm veel bestaande kennis die kan worden geraadpleegd, waarmee de uitkomsten van kwalitatieve simulatie goed kunnen worden opgeschaald naar de gehele populatie

  1. Basisinkomen voorkomt nutteloze arbeid.

Ook dit zal pas na verloop van tijd kunnen worden vastgesteld.
Ook op dit gebied is kwalitatieve simulatie een meer aangewezen methode.
Veel bestaande kennis is er niet op dit gebied, dus een vertaling naar het macroniveau is lastig.
Een opinieonderzoek over dit onderwerp beweegt zich waarschijnlijk op glad ijs.

  1. Basisinkomen maakt een evenwichtiger inkomensverdeling mogelijk.

Dit is uitsluitend te onderzoeken via macrosimulaties, gekoppeld aan microsimulaties (Nibud). Experimenten zijn hiervoor veel te beperkt, of ze zouden een half land als bereik moeten hebben.

  1. Basisinkomen zorgt voor meer levensgeluk.

Dit valt via experimenten goed na te gaan, ook bij beperkte experimenten zal dit goed kunnen worden vastgesteld.
Via de aanpak zoals bij SCP-onderzoeken kan dit vervolgens vrij makkelijk worden opgeschaald naar de gehele populatie.

  1. Basisinkomen bevordert de gezondheid.

In experimenten kan dit tot op zekere hoogte wel worden aangetoond.
Daarnaast kwalitatieve simulatie, vervolgens op te schalen via macrosimulatie. Er is veel bestaande kennis over de relatie tussen arbeidssatisfactie en ziekte, dus dat kan hierbij ook worden gebruikt.

  1. Basisinkomen is niet mogelijk zonder tevens het beleid op diverse aanpalende gebieden van het sociaaleconomisch beleid fors aan te passen.

Bij experimenten is het slecht denkbaar dat bijvoorbeeld het belastingstelsel hierop wordt aangepast. Of er zou een experiment ontworpen moeten worden waarin dat expliciet gebeurt, maar dan hoeft dat als zodanig niet meer getoetst te worden.
Ook hier moet het gaan om macrosimulaties, waar zinvol gekoppeld aan kwalitatieve simulatie en microsimulaties.
Daarnaast zou opinieonderzoek kunnen laten zien welke wensen er op dit punt leven bij de bevolking.

  1. Er zijn voldoende financieringsbronnen beschikbaar om basisinkomen te betalen, mits er voldoende politieke wil is om die bronnen ook aan te boren.

Dit is geen voer voor experimenten. Dit kan alleen worden bekeken vanuit macrosimulaties.
Ook hierbij zou opinieonderzoek ondersteunend kunnen zijn.

  1. Invoering van basisinkomen zal bijdragen aan een herstel van vertrouwen van burgers in de overheid en omgekeerd.

Vertrouwen zal nauwelijks kunnen worden beïnvloed door experimenten.
Kwalitatieve simulatie en opinieonderzoek zijn wel geschikt.
Verder is er op dit gebied de nodige bestaande kennis die kan worden gebruikt voor een schatting op populatieniveau.

Het voorgaande samenvattend concluderen we dat vooral de volgende veronderstellingen goed getoetst kunnen worden via ex perimenten:
– arbeidsparticipatie (5)
– levensgeluk (10)
– gezondheid (11)

Niet of slechts beperkt toetsbaar via experimenten zijn de volgende veronderstellingen:
– bestaanszekerheid (1) (alleen voor het effect op levensgeluk)
– vermindering bureaucratie (2)
– minder éénpersoonshuishoudens (3)
– armoedeval (4) (wel kan getoetst worden of mensen minder geremd worden)
– evenwichtiger arbeidsverhoudingen (6) (deels bij een grootschalig experiment)
– arbeidssatisfactie (7) (alleen bij langdurige experimenten)
– nutteloze arbeid (8)
– evenwichtiger inkomensverdeling (9)
– aanpalend beid (12)
– financierbaarheid (13)
– vertrouwen (14)

Conclusie.

Experimenten kunnen zinvol zijn, maar we moeten hier niet te veel van verwachten. Van de veertien veronderstellingen zijn er slechts drie echt geschikt om te toetsen via experimenten, en vier slechts in beperkte mate.
Experimenten gericht op deze veronderstellingen kunnen heel zinvol zijn, want het zijn belangrijke punten, maar om al dan niet over te gaan tot invoering van basisinkomen zijn ook heel andere exploraties en overwegingen nodig dan experimenten en de uitkomsten daarvan. Zie als voorbeeld van een bredere verkenning daartoe het Voorstel voor een onderzoekprogramma in hoofdlijnen m.b.t. de invoering van een basisinkomen (NPI, 2017).

Reyer Brons & Peter van Hoesel, 8 november 2018

Dit artikel past in een reeks artikelen over experimenten, die begonnen is met de tekst Hoe komen we tot een goede aanpak van experimenten met basisinkomen?
Het tweede artikel betrof Een beleidstheorie voor het basisinkomen.
Zie ook een ander artikel waarin op andere gronden de zinvolheid van experimenten wordt gerelativeerd: Over zin en onzin van pilots met het basisinkomen.

Het bericht Welke veronderstelde effecten van basisinkomen kunnen we experimenteel toetsen? verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Duitse discussie over basisinkomen (Freiburg & Flensburg)

 

Freiburg

 

 

Duitsland heeft in de jaren tachtig en negentig geen uitgebreide en felle discussie gehad over het basisinkomen zoals in Nederland en Finland. Misschien is daarom de huidige discussie zo fanatiek. De vakbonden zijn er faliekant tegen. Maar steeds meer groepen en mensen omarmen het idee. Ook doet de nieuwe politieke partij Bündnis Grundeinkommen mee aan de verkiezingen om op deze manier aandacht te vragen.

 

Bestuursleden Hilde Latour en Alexander de Roo waren op 11 en 12 oktober in Freiburg in Zuid-Duitsland. Op de eeuwenoude universiteit was een soort mini BIEN (Basic Income Earth Network) conferentie met een 50 tal deelnemers uit de hele wereld. Centraal staat het idee van de Belgische voorvechter van het basisinkomen Philip van Parijs dat er een Eurodividend moet komen. Een gedeeltelijk basisinkomen voor alle inwoners van de 28 landen van de EU. Brussel moet dit ook financieren. Het was een goede open discussie over de voor- en nadelen van dit idee.

Hilde Latour gaf een presentatie over hoe machines/robots, die eigendom van zichzelf zijn, een bijdrage kunnen leveren aan de financiering van het basisinkomen. Dit is een revolutionair idee waar met enthousiasme over werd gediscussieerd.

Alexander de Roo vertelde over het Nederlandse systeem waarbij iedereen tussen een minimum en modaal inkomen volkomen vast zit. Een familie met net iets meer dan het minimuminkomen ( 2 kinderen en huurhuis) heeft er niets aan om €11.000 bruto per jaar meer te verdienen. Hiervan blijft slechts €500 netto over doordat alle toeslagen vervallen. Een behoorlijk basisinkomen is beter te financieren met een huishoudtoeslag. Bijvoorbeeld €650 basisinkomen, €600 huishoudtoeslag voor elk huishouden en kinderbijslag naar €300.

Freiburg

 

 

Op 24 oktober nam Alexander deel aan een zeer goed bezochte bijeenkomst (200 mensen) in het gemeentehuis van het Noord-Duitse Flensburg. De SPD burgemeester Simone Lange had ons uitgenodigd om op haar verjaardag te vertellen. Olivier schetste het beeld dat slechts 15% van de mensen in Duitsland met plezier naar hun werk gaat. Een basisinkomen gaat heel veel creatieve energie losmaken, tot meer innovatie leiden. Duitsland is niet erg goed op dit vlak. Alexander verhaalde over de Nederlandse discussie van de jaren negentig en nu, van de recente petities voor de Tweede Kamer en van de gemankeerde experimenten in een aantal gemeenten. In Duitsland nog nul experimenten, behalve het zeer succesvolle meingrundeinkommen.de dat door crowdfunding al 234 mensen één jaar lang een basisinkomen heeft gegeven. Suzanne (actief in de vakbeweging) was bang dat een basisinkomen tot afschaffing van het sociale stelsel zou leiden, doordat rechtse politieke krachten er mee aan de haal gaan …

Het bericht Duitse discussie over basisinkomen (Freiburg & Flensburg) verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Strategische opties voor de invoering van basisinkomen

Invoeren van basisinkomen kan in één keer met een grote stap, of meer geleidelijk door zaken aan te passen of iets naast het bestaande te ontwikkelen. Onderstaand wordt verkend welke de opties daarbij zijn, met hun sterke en zwakke kanten.

Basisinkomen is een prachtig idee om de bestaanszekerheid en de vrijheid van mensen te vergroten. Er zijn veel voordelen en positieve effecten van de verwachten, zie bijvoorbeeld een groeiend overzicht op de VBI-website met argumenten vòòr en een beleidstheorie met veronderstellingen over positieve effecten.
Volgens Varoufakis, is het niet alleen een prachtig idee, maar een absolute noodzaak.

Een maatschappij  met basisinkomen is op veel punten heel anders dan de wereld die we nu kennen, denk bijvoorbeeld aan de sociale zekerheid, het belastingstelsel en de arbeidsmarkt. Als we overtuigd zijn dat dat veel beter is, moeten we nog wel de vraag beantwoorden hoe we daar komen. Onderstaand worden zeven strategische opties besproken hoe dat geregeld zou kunnen worden, welke wegen we daarvoor kunnen inslaan.
In een later artikel komt aan de orde hoe we het draagvlak voor elkaar kunnen krijgen om die omwenteling te realiseren.

De eerste optie hieronder gaat uit van vervanging van het huidige stelsel in één klap door een stelsel met basisinkomen. De andere opties gaan uit van een geleidelijke overgang.
Bij de meeste  opties is besluitvorming met/door een overheid cruciaal. Alleen de laatste  optie is de rol van de overheid alleen faciliterend of zelfs afwezig.

  1. Invoering Basisinkomen in één klap

Deze optie veronderstelt dat we op een datum in een niet al te verre toekomst, bijvoorbeeld per 1 januari 2022, basisinkomen invoeren. Tegelijk zullen dan veel aanpassingen moeten plaatsvinden in de sociale zekerheid en het belastingstelsel,  waarschijnlijk ook in het arbeidsrecht en waarschijnlijk op nog veel meer gebieden.
We moeten het uiteraard ook vooraf eens zijn over de hoogte van het basisinkomen. Op dit moment horen we onder voorstanders bedragen van circa € 600 tot circa € 2.000 per maand, dus die eensgezindheid is er vandaag nog niet.
Wellicht zijn vooraf ook nog experimenten nodig om onzekerheden in gedragseffecten van de mensen beter in te kunnen schatten. Dan is 1-1-2022 wellicht veel te snel.
Uiteraard moet ook duidelijk zijn hoe precies wordt omgegaan met vraagstukken rond nationaliteit, woonland en migratie, maar dat probleem speelt uiteraard ook bij opties voor geleidelijke invoering.

Groot voordeel van deze benadering is dat we in één klap van de ingewikkeldheid van het huidige stelsel af kunnen. Bij geleidelijk invoering zal het huidige stelsel lange tijd deels in tact moeten blijven, met de kans dat het totaal alleen maar nog ingewikkelder wordt.

Bezwaar is dat we heel veel dingen van te voren heel precies moeten regelen, terwijl we niet alles goed kunnen voorzien. Er kan van alles mis gaan omdat achteraf blijkt dat het toch niet goed genoeg is uitgezocht.
De situatie van veel mensen verandert in één keer drastisch. Hoe ze zich dan zullen gedragen is matig voorspelbaar. Met zulke grote omwentelingen is er geen ervaring, dus de onvoorspelbaarheid is groot. Gedegen onderzoek kan dat verkleinen, maar niet helemaal wegnemen.
Uiteraard is dit probleem minder groot bij de keuze voor een laag basisinkomen dan bij een hoog basisinkomen.
Bij keuze voor deze optie is de kans aanwezig dat achteraf toch aanpassingen nodig zullen zijn.

  1. Stapsgewijs over de hele linie invoeren

Een voorbeeld van zo’n aanpak is het bijvoorbeeld per 1-1-2020 invoeren van een basisinkomen voor iedereen van € 100 per maand. Dat kan dan bijvoorbeeld jaarlijks opgehoogd worden met steeds weer € 100 per maand. Pas later hoeft beslist te worden wat de uiteindelijk hoogte wordt.
Elk jaar moeten beperkte aanpassingen  worden aangebracht in de sociale zekerheid en het belastingregime, met als uitgangspunt dat de som van basisinkomen, uitkeringen en belastingfaciliteiten voor de inkomens tot ongeveer het modale inkomen  niet kleiner wordt.
Intussen mogen geen andere wijzigingen in het stelsel aangebracht worden buiten de aanpassingen richting basisinkomen.
Uiteraard is ook een sneller invoeringspad denkbaar, of een pad waarbij slechts eens in de twee jaar een verhoging plaats vindt zodat er tijd is om de gevolgen van de voorgaande stap goed te evalueren.

Effect van deze aanpak is dat de gevolgen van de stelselwijzigingen pas geleidelijk merkbaar worden. Extreme gevolgen zullen zich niet voordoen, bij ongewenste effecten is bijsturing mogelijk.
Het betekent natuurlijk wel dat veel van de bezwaren van het huidige stelsel nog geruime tijd overeind blijven. Het risico bestaat dat het stelsel gecompliceerder wordt doordat de component basisinkomen er bij komt en de afbraak van het oude stelsel in het begin weinig zal betekenen. Met grotere stappen is dit risico uiteraard kleiner.
Dit betekent ook dat er een risico is dat wel met deze aanpak wordt gestart, maar dat (bijvoorbeeld door een andere politieke constellatie) deze halverwege wordt gestopt, of zelfs wordt terug gedraaid.

  1. Voer basisinkomen in voor specifiek groepen en breid die geleidelijk uit

Een zeer eenvoudig voorbeeld is om bijvoorbeeld vanaf 1-1-2021 iedereen die 18 jaar wordt een basisinkomen te geven en dat voor het gehele leven zo te laten. Dan is over circa 80 jaar het basisinkomen over de hele linie ingevoerd.
Een andere benadering die zo nu en dan de veel publicitaire aandacht krijgt, is om de AOW om te vormen tot basisinkomen en de leeftijd voor toetreding geleidelijk te verlagen. Of die verlaging heel snel gaat of in een traag tempo, valt nader te bezien.

Beide benaderingen hebben het voordeel van de eenvoud: leeftijd is een grootheid die gemakkelijk is vast te stellen en die weinig ruimte biedt voor oneigenlijk gebruik.
Bezwaar is natuurlijk dat de scheidslijn vreemde (wellicht zelfs onrechtvaardige) verschillen tussen mensen aanbrengt die bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt heel rare effecten kan hebben. Niet bij een voorzichtige start, maar wel als die scheidslijn ergens tussen de leeftijd van 30 en de 50 jaar ligt!
Dat is mogelijk niet goed voor het draagvlak om de invoering door te zeten.

Een iets complexere variant is om heel specifieke doelgroepen aan te wijzen. Voorbeelden hiervan zijn gehandicapten, jonge alleenstaande moeders, kunstenaars en recent zijn zelfs zelfs raamprostituees genoemd. Deze benadering heeft twee extra problemen. In de eerste plaats is vaststellen wie tot de doelgroep horen meestal niet eenvoudig, ook omdat dat in de tijd kan veranderen. In de tweede plaats biedt deze aanpak geen garantie dat op den duur iedereen tot een doelgroep behoort die mee doet. Een lastig begaanbare weg.

  1. Pas de bestaande regelingen aan in de richting van het basisinkomen

Veel bestaande regelingen in de sociale zekerheid en in het belastingstelsel zijn niet individueel en hebben als voorwaarde dat een tegenprestatie wordt gevraagd of dat er geen (of onvoldoende) andere middelen (inkomen of vermogen) aanwezig zijn. Basisinkomen is wel individueel en onvoorwaardelijk.
Een aanpak is om al die regelingen aan te pakken en meer individueel te maken en/of de voorwaarden te schrappen of te verzachten. Voor de uitkeringen is vrij duidelijk hoe dat zou kunnen, bij het belastingstelsel moeten dan specifieke kortingen, toeslagen en aftrekposten omgezet worden in een belastingvrije grondslag voor iedereen, die uitbetaald wordt in het geval dat er geen ander inkomen is.

Technisch is deze aanpak goed uitvoerbaar en waarschijnlijk is ook goed te overzien wat voor elk van de regelingen de effecten zijn qua kosten. Dat kan in hoge mate budgettair neutraal, het schrappen van de voorwaarden bij de bestaande regelingen kost weinig of niet veel (en levert zelfs een besparing op in de kosten van de uitvoeringsapparaten).
Fasering is denkbaar als er gedragsveranderingen verondersteld worden die slecht voorspelbaar zijn qua omvang.
De facto zie je dat (in elk geval sommige gemeentelijke) uitvoeringsinstanties voor de uitkeringen deze koers inslaan via een soort gedoogbeleid.

Voordeel van deze aanpak is dat je betrekkelijk snel het bestaande stelsel kunt vereenvoudigen. Nadeel is dat de kans groot is dat de weerstanden toenemen nadat de meest gemakkelijk te  veranderen regelingen zijn aangepakt en dat daarna het draagvlak voor de voortgang ontbreekt.

  1. Voer experimenten of pilots uit en breid deze geleidelijk uit

Een methode om maatschappelijke veranderingen door te voeren kan ook zijn het uitvoeren van experimenten of pilots en het uitbreiden van het bereik daarvan (uitrollen) over grotere groepen of gebieden. Een experiment lijkt meestal bedoeld om uit te zoeken of iets succesvol is of niet, bij een pilot is eigenlijk al besloten dat iets moet gebeuren, maar wordt dit eerst uitgeprobeerd om van de fouten te leren voordat de brede invoering plaatsvindt.
In Nederland wordt Texel wel genoemd als relatief goed afgrensbaar gebied voor een experiment. Voor een experiment in de hele EU is Estland als voorbeeld genoemd.
Maar er zijn zowel in Nederland als wereldwijd veel meer voorbeelden van experimenten of aanzetten daartoe.

Het opzetten van een goed experiment is nog niet zo eenvoudig en ook de politieke constellatie rond een experiment is niet altijd stabiel in de tijd, zie recente ontwikkelingen in Finland en Ontario.
Het is daarom niet zeker dat kiezen voor experimenten en pilots leidt tot uiteindelijke invoering.
Maar het is zeker de moeite waard te werken aan goed doordachte experimenten, al was het maar om de zwakheden van het huidige stelsel bloot te leggen.

 

  1. Geef ruimte voor individuen om over te stappen naar een stelsel met basisinkomen

Een geheel andere variant is het ontwerpen van een compleet stelsel met basisinkomen naast het huidige stelsel, waarbij mensen kunnen kiezen of ze over willen gaan naar dat stelsel.
Daarbij moet dan wel duidelijk worden of dat een definitieve keuze is, dan wel dat men bijvoorbeeld na x jaar weer terug kan.
Een  dergelijk systeem waar men vrijwillig voor kan kiezen, kan gestart worden als experiment, maar eventueel ook als definitieve regeling.
Voordeel van een dergelijke benadering is dat bijna als vanzelf een schat aan informatie los kan komen over de effecten van gemaakte keuzes, zowel voor het individu als maatschappelijk.

Nadeel is dat de kans groot is dat de keuzes bepaald worden door inschattingen of men er financieel beter van wordt of niet. Dat stelt hoge eisen aan een verstandig ontwerp van het alternatieve stelsel. Maar dan nog bestaat de kans dat de keuzemogelijkheid, zeker als die zo nu en dan herzien kan worden, tot hogere maatschappelijke kosten zal leiden. 

  1. Bouw Iets volledig nieuws naast het bestaande

Alle voorgaande benaderingen veronderstelleen een flinke regie die eigenlijk alleen door overheden gevoerd kan worden.
We zien inmiddels veel initiatieven opduiken waar naast de overheidsregelingen iets wordt opgezet, waarbij overigens niet persé is uitgesloten dat overheden daar een faciliterende of stimulerende rol in spelen.
Een kleinschalig voorbeeld zijn crowd-fundings acties om tijdelijk basisinkomen voor enkele uitgelote personen te kunnen regelen. In Groningen is zo’n initiatief gestopt, in Duitsland loopt het nog steeds.
Er zijn ook initiatieven waarbij deelnemers geacht worden iets aan inleg te betalen en of producten moeten verkopen. Bij deze initiatieven kun je soms de vraag stellen of het wel onvoorwaardelijk basisinkomen mag heten, maar in sommige gevallen kan het ook zijn dat er vooral een verdienmodel voor de initiatief nemers zelf achter zit. Zie hier een artikel met onderaan een lijstje met mogelijk dubieuze initiatieven.

Voor de serieuze initiatieven is de term burgerfonds wellicht een goede aanduiding. Een enigszins klassiek voorbeeld is het al decennia draaiende  Alaska Permanent Fund, wat overigens wel beperkt is qua regionaal bereik!
Betrekkelijk nieuw is dat deze initiatieven gecombineerd worden met blockchaintechnieken en/of cryptomunten.  Soms wordt verwacht dat systemen  kunnen worden ingezet die producten of diensten leveren en de netto-opbrengsten voor iedereen beschikbaar stellen (AI DAOs: Artificially Intelligent, Decentralized Autonomous Organisations). Gedacht wordt daarbij aan een automatisch systeem, decentraal, er komen geen mensen aan te pas, behalve voor onderhoud van servers, pr en administratie. Wat er gebeurt wordt bepaald door computer programma`s, zogenaamde smart contracts. Deze zijn publiek zichtbaar, evenals de transacties.
Of het zinvol is met cryptomunten te werken dan wel met ‘normaal’ geld, is punt van discussie onder degenen die zich bezighouden met deze ontwikkelingen.
Voor dit soort initiatieven zijn grenzen en overheden niet persé nodig. Iedereen kan meedoen, uiteraard mits de faciliteiten om internet te bereiken, voorhanden zijn.
Er draaien al een paar systemen in deze geest, waarbij periodiek eenheden met nog een zeer kleine waarde naar alle deelnemers gaan. Op de website van de VBi is een specifieke categorie gemaakt om te kunnen berichten over deze ontwikkelingen.

Het is lastig om bij dit soort initiatieven het kaf van het koren te scheiden.
Enerzijds is de vraag of de initiatieven echt gericht zijn op het verspreiden van basisinkomen, of dat  het een verdienmodel is voor de initiatiefnemers. Goed opletten voordat je ergens mee in zee gaat!
Anderzijds is de vraag of deze initiatieven voldoende volume kunnen ontwikkelen om een serieuze aanpak te worden.

 

Voorlopige conclusie

Het bovenstaande is een poging zeven opties voor invoering van basisinkomen objectief te beschrijven, met hun sterke en zwakke kanten.
Vermoedelijk bestaat er weinig overeenstemming tussen de voorstanders van basisinkomen wat de beste optie is. Dat betekent dat de keuze in feite aan de politiek of het toeval over gelaten wordt.

Waarschijnlijk is er op dit moment in Nederland de meeste steun voor optie 3, met ouderen als eerste doelgroep. Dat leidt nu al her en daar tot gedoogconstructies zoals genoemd in optie 4.
Ook zie ik redelijk veel belangstelling voor experimenten (optie 5).
Zelf ben ik het meest geporteerd voor een combinatie van 2 en 4, waarbij enerzijds onvoorspelbare gedragseffecten gemitigeerd worden en anderzijds vrij snel een flinke vereenvoudiging in de huidige systematiek kan worden doorgevoerd.
Maar we moeten ondertussen goed opletten of blockchain de mogelijkheden van optie 7 realistisch maakt, dan wel dat zich grote sponsors aandienen voor burgerfondsen.

Reyer Brons, 4 november 2018
foto Pixabay

Het bericht Strategische opties voor de invoering van basisinkomen verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Strategische opties voor de invoering van basisinkomen

Invoeren van basisinkomen kan in één keer met een grote stap, of meer geleidelijk door zaken aan te passen of iets naast het bestaande te ontwikkelen. Onderstaand wordt verkend welke de opties daarbij zijn, met hun sterke en zwakke kanten.

Basisinkomen is een prachtig idee om de bestaanszekerheid en de vrijheid van mensen te vergroten. Er zijn veel voordelen en positieve effecten van de verwachten, zie bijvoorbeeld een groeiend overzicht op de VBI-website met argumenten vòòr en een beleidstheorie met veronderstellingen over positieve effecten.
Volgens Varoufakis, is het niet alleen een prachtig idee, maar een absolute noodzaak.

Een maatschappij  met basisinkomen is op veel punten heel anders dan de wereld die we nu kennen, denk bijvoorbeeld aan de sociale zekerheid, het belastingstelsel en de arbeidsmarkt. Als we overtuigd zijn dat dat veel beter is, moeten we nog wel de vraag beantwoorden hoe we daar komen. Onderstaand worden zeven strategische opties besproken hoe dat geregeld zou kunnen worden, welke wegen we daarvoor kunnen inslaan.
In een later artikel komt aan de orde hoe we het draagvlak voor elkaar kunnen krijgen om die omwenteling te realiseren.

De eerste optie hieronder gaat uit van vervanging van het huidige stelsel in één klap door een stelsel met basisinkomen. De andere opties gaan uit van een geleidelijke overgang.
Bij de meeste  opties is besluitvorming met/door een overheid cruciaal. Alleen de laatste  optie is de rol van de overheid alleen faciliterend of zelfs afwezig.

  1. Invoering Basisinkomen in één klap

Deze optie veronderstelt dat we op een datum in een niet al te verre toekomst, bijvoorbeeld per 1 januari 2022, basisinkomen invoeren. Tegelijk zullen dan veel aanpassingen moeten plaatsvinden in de sociale zekerheid en het belastingstelsel,  waarschijnlijk ook in het arbeidsrecht en waarschijnlijk op nog veel meer gebieden.
We moeten het uiteraard ook vooraf eens zijn over de hoogte van het basisinkomen. Op dit moment horen we onder voorstanders bedragen van circa € 600 tot circa € 2.000 per maand, dus die eensgezindheid is er vandaag nog niet.
Wellicht zijn vooraf ook nog experimenten nodig om onzekerheden in gedragseffecten van de mensen beter in te kunnen schatten. Dan is 1-1-2022 wellicht veel te snel.
Uiteraard moet ook duidelijk zijn hoe precies wordt omgegaan met vraagstukken rond nationaliteit, woonland en migratie, maar dat probleem speelt uiteraard ook bij opties voor geleidelijke invoering.

Groot voordeel van deze benadering is dat we in één klap van de ingewikkeldheid van het huidige stelsel af kunnen. Bij geleidelijk invoering zal het huidige stelsel lange tijd deels in tact moeten blijven, met de kans dat het totaal alleen maar nog ingewikkelder wordt.

Bezwaar is dat we heel veel dingen van te voren heel precies moeten regelen, terwijl we niet alles goed kunnen voorzien. Er kan van alles mis gaan omdat achteraf blijkt dat het toch niet goed genoeg is uitgezocht.
De situatie van veel mensen verandert in één keer drastisch. Hoe ze zich dan zullen gedragen is matig voorspelbaar. Met zulke grote omwentelingen is er geen ervaring, dus de onvoorspelbaarheid is groot. Gedegen onderzoek kan dat verkleinen, maar niet helemaal wegnemen.
Uiteraard is dit probleem minder groot bij de keuze voor een laag basisinkomen dan bij een hoog basisinkomen.
Bij keuze voor deze optie is de kans aanwezig dat achteraf toch aanpassingen nodig zullen zijn.

  1. Stapsgewijs over de hele linie invoeren

Een voorbeeld van zo’n aanpak is het bijvoorbeeld per 1-1-2020 invoeren van een basisinkomen voor iedereen van € 100 per maand. Dat kan dan bijvoorbeeld jaarlijks opgehoogd worden met steeds weer € 100 per maand. Pas later hoeft beslist te worden wat de uiteindelijk hoogte wordt.
Elk jaar moeten beperkte aanpassingen  worden aangebracht in de sociale zekerheid en het belastingregime, met als uitgangspunt dat de som van basisinkomen, uitkeringen en belastingfaciliteiten voor de inkomens tot ongeveer het modale inkomen  niet kleiner wordt.
Intussen mogen geen andere wijzigingen in het stelsel aangebracht worden buiten de aanpassingen richting basisinkomen.
Uiteraard is ook een sneller invoeringspad denkbaar, of een pad waarbij slechts eens in de twee jaar een verhoging plaats vindt zodat er tijd is om de gevolgen van de voorgaande stap goed te evalueren.

Effect van deze aanpak is dat de gevolgen van de stelselwijzigingen pas geleidelijk merkbaar worden. Extreme gevolgen zullen zich niet voordoen, bij ongewenste effecten is bijsturing mogelijk.
Het betekent natuurlijk wel dat veel van de bezwaren van het huidige stelsel nog geruime tijd overeind blijven. Het risico bestaat dat het stelsel gecompliceerder wordt doordat de component basisinkomen er bij komt en de afbraak van het oude stelsel in het begin weinig zal betekenen. Met grotere stappen is dit risico uiteraard kleiner.
Dit betekent ook dat er een risico is dat wel met deze aanpak wordt gestart, maar dat (bijvoorbeeld door een andere politieke constellatie) deze halverwege wordt gestopt, of zelfs wordt terug gedraaid.

  1. Voer basisinkomen in voor specifiek groepen en breid die geleidelijk uit

Een zeer eenvoudig voorbeeld is om bijvoorbeeld vanaf 1-1-2021 iedereen die 18 jaar wordt een basisinkomen te geven en dat voor het gehele leven zo te laten. Dan is over circa 80 jaar het basisinkomen over de hele linie ingevoerd.
Een andere benadering die zo nu en dan de veel publicitaire aandacht krijgt, is om de AOW om te vormen tot basisinkomen en de leeftijd voor toetreding geleidelijk te verlagen. Of die verlaging heel snel gaat of in een traag tempo, valt nader te bezien.

Beide benaderingen hebben het voordeel van de eenvoud: leeftijd is een grootheid die gemakkelijk is vast te stellen en die weinig ruimte biedt voor oneigenlijk gebruik.
Bezwaar is natuurlijk dat de scheidslijn vreemde (wellicht zelfs onrechtvaardige) verschillen tussen mensen aanbrengt die bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt heel rare effecten kan hebben. Niet bij een voorzichtige start, maar wel als die scheidslijn ergens tussen de leeftijd van 30 en de 50 jaar ligt!
Dat is mogelijk niet goed voor het draagvlak om de invoering door te zeten.

Een iets complexere variant is om heel specifieke doelgroepen aan te wijzen. Voorbeelden hiervan zijn gehandicapten, jonge alleenstaande moeders, kunstenaars en recent zijn zelfs zelfs raamprostituees genoemd. Deze benadering heeft twee extra problemen. In de eerste plaats is vaststellen wie tot de doelgroep horen meestal niet eenvoudig, ook omdat dat in de tijd kan veranderen. In de tweede plaats biedt deze aanpak geen garantie dat op den duur iedereen tot een doelgroep behoort die mee doet. Een lastig begaanbare weg.

  1. Pas de bestaande regelingen aan in de richting van het basisinkomen

Veel bestaande regelingen in de sociale zekerheid en in het belastingstelsel zijn niet individueel en hebben als voorwaarde dat een tegenprestatie wordt gevraagd of dat er geen (of onvoldoende) andere middelen (inkomen of vermogen) aanwezig zijn. Basisinkomen is wel individueel en onvoorwaardelijk.
Een aanpak is om al die regelingen aan te pakken en meer individueel te maken en/of de voorwaarden te schrappen of te verzachten. Voor de uitkeringen is vrij duidelijk hoe dat zou kunnen, bij het belastingstelsel moeten dan specifieke kortingen, toeslagen en aftrekposten omgezet worden in een belastingvrije grondslag voor iedereen, die uitbetaald wordt in het geval dat er geen ander inkomen is.

Technisch is deze aanpak goed uitvoerbaar en waarschijnlijk is ook goed te overzien wat voor elk van de regelingen de effecten zijn qua kosten. Dat kan in hoge mate budgettair neutraal, het schrappen van de voorwaarden bij de bestaande regelingen kost weinig of niet veel (en levert zelfs een besparing op in de kosten van de uitvoeringsapparaten).
Fasering is denkbaar als er gedragsveranderingen verondersteld worden die slecht voorspelbaar zijn qua omvang.
De facto zie je dat (in elk geval sommige gemeentelijke) uitvoeringsinstanties voor de uitkeringen deze koers inslaan via een soort gedoogbeleid.

Voordeel van deze aanpak is dat je betrekkelijk snel het bestaande stelsel kunt vereenvoudigen. Nadeel is dat de kans groot is dat de weerstanden toenemen nadat de meest gemakkelijk te  veranderen regelingen zijn aangepakt en dat daarna het draagvlak voor de voortgang ontbreekt.

  1. Voer experimenten of pilots uit en breid deze geleidelijk uit

Een methode om maatschappelijke veranderingen door te voeren kan ook zijn het uitvoeren van experimenten of pilots en het uitbreiden van het bereik daarvan (uitrollen) over grotere groepen of gebieden. Een experiment lijkt meestal bedoeld om uit te zoeken of iets succesvol is of niet, bij een pilot is eigenlijk al besloten dat iets moet gebeuren, maar wordt dit eerst uitgeprobeerd om van de fouten te leren voordat de brede invoering plaatsvindt.
In Nederland wordt Texel wel genoemd als relatief goed afgrensbaar gebied voor een experiment. Voor een experiment in de hele EU is Estland als voorbeeld genoemd.
Maar er zijn zowel in Nederland als wereldwijd veel meer voorbeelden van experimenten of aanzetten daartoe.

Het opzetten van een goed experiment is nog niet zo eenvoudig en ook de politieke constellatie rond een experiment is niet altijd stabiel in de tijd, zie recente ontwikkelingen in Finland en Ontario.
Het is daarom niet zeker dat kiezen voor experimenten en pilots leidt tot uiteindelijke invoering.
Maar het is zeker de moeite waard te werken aan goed doordachte experimenten, al was het maar om de zwakheden van het huidige stelsel bloot te leggen.

 

  1. Geef ruimte voor individuen om over te stappen naar een stelsel met basisinkomen

Een geheel andere variant is het ontwerpen van een compleet stelsel met basisinkomen naast het huidige stelsel, waarbij mensen kunnen kiezen of ze over willen gaan naar dat stelsel.
Daarbij moet dan wel duidelijk worden of dat een definitieve keuze is, dan wel dat men bijvoorbeeld na x jaar weer terug kan.
Een  dergelijk systeem waar men vrijwillig voor kan kiezen, kan gestart worden als experiment, maar eventueel ook als definitieve regeling.
Voordeel van een dergelijke benadering is dat bijna als vanzelf een schat aan informatie los kan komen over de effecten van gemaakte keuzes, zowel voor het individu als maatschappelijk.

Nadeel is dat de kans groot is dat de keuzes bepaald worden door inschattingen of men er financieel beter van wordt of niet. Dat stelt hoge eisen aan een verstandig ontwerp van het alternatieve stelsel. Maar dan nog bestaat de kans dat de keuzemogelijkheid, zeker als die zo nu en dan herzien kan worden, tot hogere maatschappelijke kosten zal leiden. 

  1. Bouw Iets volledig nieuws naast het bestaande

Alle voorgaande benaderingen veronderstelleen een flinke regie die eigenlijk alleen door overheden gevoerd kan worden.
We zien inmiddels veel initiatieven opduiken waar naast de overheidsregelingen iets wordt opgezet, waarbij overigens niet persé is uitgesloten dat overheden daar een faciliterende of stimulerende rol in spelen.
Een kleinschalig voorbeeld zijn crowd-fundings acties om tijdelijk basisinkomen voor enkele uitgelote personen te kunnen regelen. In Groningen is zo’n initiatief gestopt, in Duitsland loopt het nog steeds.
Er zijn ook initiatieven waarbij deelnemers geacht worden iets aan inleg te betalen en of producten moeten verkopen. Bij deze initiatieven kun je soms de vraag stellen of het wel onvoorwaardelijk basisinkomen mag heten, maar in sommige gevallen kan het ook zijn dat er vooral een verdienmodel voor de initiatief nemers zelf achter zit. Zie hier een artikel met onderaan een lijstje met mogelijk dubieuze initiatieven.

Voor de serieuze initiatieven is de term burgerfonds wellicht een goede aanduiding. Een enigszins klassiek voorbeeld is het al decennia draaiende  Alaska Permanent Fund, wat overigens wel beperkt is qua regionaal bereik!
Betrekkelijk nieuw is dat deze initiatieven gecombineerd worden met blockchaintechnieken en/of cryptomunten.  Soms wordt verwacht dat systemen  kunnen worden ingezet die producten of diensten leveren en de netto-opbrengsten voor iedereen beschikbaar stellen (AI DAOs: Artificially Intelligent, Decentralized Autonomous Organisations). Gedacht wordt daarbij aan een automatisch systeem, decentraal, er komen geen mensen aan te pas, behalve voor onderhoud van servers, pr en administratie. Wat er gebeurt wordt bepaald door computer programma`s, zogenaamde smart contracts. Deze zijn publiek zichtbaar, evenals de transacties.
Of het zinvol is met cryptomunten te werken dan wel met ‘normaal’ geld, is punt van discussie onder degenen die zich bezighouden met deze ontwikkelingen.
Voor dit soort initiatieven zijn grenzen en overheden niet persé nodig. Iedereen kan meedoen, uiteraard mits de faciliteiten om internet te bereiken, voorhanden zijn.
Er draaien al een paar systemen in deze geest, waarbij periodiek eenheden met nog een zeer kleine waarde naar alle deelnemers gaan. Op de website van de VBi is een specifieke categorie gemaakt om te kunnen berichten over deze ontwikkelingen.

Het is lastig om bij dit soort initiatieven het kaf van het koren te scheiden.
Enerzijds is de vraag of de initiatieven echt gericht zijn op het verspreiden van basisinkomen, of dat  het een verdienmodel is voor de initiatiefnemers. Goed opletten voordat je ergens mee in zee gaat!
Anderzijds is de vraag of deze initiatieven voldoende volume kunnen ontwikkelen om een serieuze aanpak te worden.

 

Voorlopige conclusie

Het bovenstaande is een poging zeven opties voor invoering van basisinkomen objectief te beschrijven, met hun sterke en zwakke kanten.
Vermoedelijk bestaat er weinig overeenstemming tussen de voorstanders van basisinkomen wat de beste optie is. Dat betekent dat de keuze in feite aan de politiek of het toeval over gelaten wordt.

Waarschijnlijk is er op dit moment in Nederland de meeste steun voor optie 3, met ouderen als eerste doelgroep. Dat leidt nu al her en daar tot gedoogconstructies zoals genoemd in optie 4.
Ook zie ik redelijk veel belangstelling voor experimenten (optie 5).
Zelf ben ik het meest geporteerd voor een combinatie van 2 en 4, waarbij enerzijds onvoorspelbare gedragseffecten gemitigeerd worden en anderzijds vrij snel een flinke vereenvoudiging in de huidige systematiek kan worden doorgevoerd.
Maar we moeten ondertussen goed opletten of blockchain de mogelijkheden van optie 7 realistisch maakt, dan wel dat zich grote sponsors aandienen voor burgerfondsen.

Reyer Brons, 4 november 2018
foto Pixabay

Het bericht Strategische opties voor de invoering van basisinkomen verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

Wat te doen als de logica zoek is?

 

belangengroepen

 

 

Onze democratie is verworden tot een speelbal van onwil en onkunde, zegt Joop Böhm, niet de zwakkeren in de samenleving krijgen steun van de overheid, nee, bijstand gaat naar belangengroepen en het (grote) bedrijfsleven.

 

 

Onze democratie is verworden tot een speelbal van onwil en onkunde.

♦ Neem bijvoorbeeld de pensioenen. Klaas Knot, president van De Nederlandsche Bank (DNB) blijft volharden in zijn laakbare opstelling, die haaks staat op het gezond verstand.

Terwijl de pensioenfondsen klagen dat de strenge regels ervoor zorgen dat er te weinig kan worden uitgekeerd, geven pensioendeskundigen aan dat simpelweg de premies verhoogd moeten worden. Minister van Sociale Zaken, Wouter Koolmees, en Klaas Knot doen echter of hun neus bloedt.

DE KROMME REDEN van hun starheid: Voorkomen moet worden dat pensioenfondsen in de toekomst geld tekort komen.
DUS: Keer minder pensioen uit om in de toekomst niet tekort te komen, in plaats van wat logisch is: als het fonds meer geld nodig heeft verhoog dan de premies.

♦ Een ander punt dat de logica geweld aandoet is de ongebreidelde strijd die de premier, gesteund door de coalitie, voert voor het bedrijfsleven. In een democratie mogen de burgers verwachten dat de gekozen partijen de belangen van hun kiezers zullen behartigen. In plaats daarvan laten ze zich door lobbyisten overhalen om de belangengroepen van deze lobbyisten te bevoordelen.

Bedrijven, groot en klein, zullen streven naar zoveel mogelijk winst. Het is de taak van de overheid om daar naar rato belasting over te heffen. Waarom wordt dan de vennootschapsbelasting juist verlaagd nu de economie floreert? Het geld is hard nodig voor de invoering van een universeel basisinkomen (UBI). Één op de tien gezinnen in ons land verkeert namelijk in geldnood. Met een voldoende hoog UBI kan worden voorkomen dat gezinnen met problematische schulden worden opgezadeld. Het is de taak van de overheid zich in te zetten voor de zwakkere burgers in onze samenleving, niet voor bedrijven die draaien als een tierelier!

Joop Böhm
Amersfoort, 20 oktober 2018

Foto: Pixabay

Het bericht Wat te doen als de logica zoek is? verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.

5. UBI: Politieke haalbaarheid en invoeringsvraagstukken

haalbaarheid

The Lake, University of Bath

 

Het vijfde hoofdstuk van de ‘Stand van zaken rond het universeel basisinkomen (ubi) in Groot-Brittannië’, de vertaling van ‘Assessing the Case for a Universal Basic Income in the UK‘ gaat over de politieke haalbaarheid van het ubi en vragen omtrent de implementatie van het beleid in het Verenigd Koninkrijk (VK). De opsteller van het originele rapport, Dr. Luke Martinelli, is onderzoeker bij het Institute for Policy Research (IPR, Instituut voor Beleidsonderzoek) aan de Universiteit van Bath. Vandaag het laatste hoofdstuk van de reeks vertalingen van ‘De stand van zaken’. Een overzichtspagina met alle links naar de verschillende hoofdstukken en een voorwoord van Reyer Brons, hoofdredacteur van deze site, is hier te vinden. Een pdf van de vertaling kan hier gratis gedownload worden. Wil je een ePub voor je e-reader stuur dan een bericht via het contactformulier naar de redactie.

 

 

In dit hoofdstuk sluiten we af met enkele gedachten over de vooruitzichten voor een ubi in de Britse context en de daarbij behorende beleidsontwikkelingen, voortbouwend op inzichten uit de politieke wetenschappen en literatuur over de vergelijkende politieke economie van de hervorming van de sociale zekerheid. In het kort komt het hierop neer, dat de kenmerkende indeling van verzorgingsstaten bepaalde groepen genereren, die kunnen bestaan uit winnaars of verliezers. Deze keren zich respectievelijk tegen of verlenen juist steun aan de status quo in het politieke domein; hervormingen van de sociale zekerheid moeten noodzakelijkerwijs voortbouwen op bestaande institutionele erfenissen en politiek economische realiteiten. Het slagen of falen van bijzondere beleidsinitiatieven, zoals het basisinkomen, hangt af van het vermogen van voorstanders om sterke en hechte samenwerkingsverbanden rond specifieke voorstellen te smeden.

Het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft een liberaal stelsel van sociale zekerheid met een geschiedenis van langdurig verzet tegen genereuze en universele sociale zekerheid (Taylor-Gooby, 2004); de publieke opinie over ‘onverdiende’ ontvangers van sociale uitkeringen in de werkende leeftijd is harder geworden (Pearce en Taylor, 2013; Taylor-Gooby en Taylor, 2015). Deze factoren – in combinatie met compromissen over ontwerpkenmerken, die uitsluiten dat meerdere belangrijke beleidsdoelen in een enkele ubi-regeling verenigd kunnen worden – lijken te manen tot voorzichtigheid jegens de vooruitzichten voor een ‘echt’ basisinkomen om überhaupt in het Britse systeem ingevoerd te worden, met name de meer genereuze regelingen. Aan de andere kant zijn er enkele karakteristieken aan het Britse socialezekerheidsstelsel, die mogelijkheden lijken te bieden voor stappen in de richting van een ubi – of op zijn minst in de richting van de toepassing van een aantal van de kernprincipes en ontwerpkenmerken van een ubi. Er is echter geen garantie dat de invoering van zeer gedeeltelijke regelingen of de overname van bepaalde eigenschappen van het ubi onherroepelijk zal leiden tot de implementatie van meer uitgebreide vormen van een basisinkomen.

De discussie verloopt als volgt. In het eerste deel van dit vijfde hoofdstuk introduceren we een algemeen raamwerk om een beter inzicht in hervormingen op het gebied van de sociale zekerheid te krijgen. In het tweede deel bespreken we potentiële bronnen van steun voor en verzet tegen het basisinkomen. In het laatste deel geven we een overzicht van het systeem in het Verenigd Koninkrijk, voordat we ons buigen over de vormen, die het basisinkomen in het VK zou kunnen aannemen en plaatsen we enige kanttekeningen bij de haalbaarheid van alternatieve trajecten voor de stapsgewijze invoering van een ubi.

Een analytisch kader voor de hervorming van de sociale zekerheid: de rol van geschiedenis en politiek

In het baanbrekende Three Worlds of Welfare Capitalism [Drie typologieën van verzorgingsstaten in de kapitalistische wereld] onderzocht Esping-Andersen (1990) de rol van politiek en ‘machtsmiddelen’ bij de vorming en stabiliteit van verschillende soorten verzorgingsstaatregimes. Hij maakte onderscheid tussen sociaal-democratische, liberale en conservatief-corporatistische ‘regimes’ van de verzorgingsstaat, overeenstemmend met de modellen in respectievelijk de Scandinavische en Angelsaksische landen en het vasteland van Europa. Eenvoudig gezegd is elk type ontstaan als resultaat van de specifieke historische context, waarin spelers bredere politieke coalities vormden (of daartoe niet in staat bleken). Schröder (2013: 5) vat het bondig samen:

In Scandinavië vormde de arbeidersklasse een coalitie met kleine, kapitaalintensieve en politiek goed georganiseerde boeren, die vervolgens de middenklasse aan boord nam door hoogwaardige sociale diensten en overheidsbanen te bieden. In liberale landen kon de middenklasse grotendeels voor zichzelf zorgen middels de markt, zodat de verzorgingsstaat een bijproduct werd, die alleen voor de armen bestemd was. In continentaal Europa sloten arbeidsintensieve, grootschalige boeren een alliantie met conservatieven, die de arbeidersbeweging buiten sloten. Een door de overheid beheerd stelsel van sociale voorzieningen bond hen aan de staat door hen tegen sociale risico’s te beschermen.

Korpi en Palme (2003: 425) formuleerden het zo: “het is lonend om welvaartsstaten te zien als de uitkomst en het strijdtoneel van conflicten tussen klassegebonden, sociaal-economische belangengroepen. In deze geschillen over verdeling doet partijpolitiek er waarschijnlijk toe”.

Er is een ‘padafhankelijke‘ logica: de resulterende ‘regimes’ of opbouw van de sociale voorzieningen zijn opmerkelijk duurzaam, wat is toe te schrijven aan “institutionele nalatenschappen, erfelijke systeemkenmerken en de gevestigde belangen, die deze cultiveren” (Esping-Andersen, 1996: 6). Hoewel deze ‘padafhankelijkheid’ belangrijke hervormingen niet uitsluit, beperkt het zeker de mate waarin we drastische verschuivingen in het beleid bespeuren. Dat verklaart waarom hervormingen in de sociale zekerheid meestal van een ‘fragmentarisch’ karakter zijn; het begrenst de aard en richting van mogelijke hervormingen; en het helpt om de aanhoudende institutionele diversiteit in verzorgingsstaten te verklaren. De tijdsplanning en opeenvolging van gebeurtenissen is van cruciaal belang omdat ‘terugkoppelingseffecten van het beleid’ (Mettler en Sorelle, 2014) een bestaand traject kunnen versterken, wat leidt tot stabiliteit en opmerkelijke “aanhoudende diversiteit” (Bonoli en Palier, 2000); maar ze kunnen ook leiden tot spanningen en tegenstellingen, die discussie kunnen veroorzaken en voorstellen voor vernieuwingen aanwakkeren. Hoewel bij ontwikkelingen en aanpassingen in de sociale zekerheid geleidelijkheid de norm is, zijn er zo nu en dan significante veranderingen van richting – een ‘ommekeer’ naar evenwichten op langere termijn (True et al., 2007). In beide gevallen – stabiliteit of verandering – ‘doet de geschiedenis ertoe’.

Op gevaar af zaken simpeler voor te stellen dan ze zijn, vergelijkende analyses van de ontwikkeling van de verzorgingsstaat wijzen op de samenhang en interactie tussen twee belangrijke factoren:

  • de politieke en institutionele ‘architectuur’ van de verzorgingsstaat – inclusief de bijzondere ontwerpeigenschappen van het beleid, zoals het sociale- en arbeidsmarktbeleid in bredere zin; beleidsdoelen; en onderliggende politiek-filosofische principes;
  • meer algemeen structurele (politiek economische) factoren, zoals de sectorale samenstelling; kenmerken van de arbeidsmarkt ( bijvoorbeeld werkloosheid), de lonen, en aard en omvang van de precariteit; incidentie van armoede en ongelijkheid; en de fiscale dynamiek.

Het samenspel tussen factoren van politiek-economische aard (en de gevestigde belangen, die eruit voortvloeien) wordt enerzijds beslecht door het ontwerp en de implementatie van een herziening van de sociale zekerheid en anderzijds door politieke factoren zoals het electorale systeem en de partijpolitieke dynamiek. Anders gezegd, bepaalde vormen van de verzorgingsstaat ontstaan als een reactie op ongewone (landspecifieke) uitingen van gemeenschappelijke sociaal-economische druk; en op hun beurt geven de zo gevormde beleidsmaatregelen en instellingen gestalte aan de bredere structurele karakteristieken van de politieke economie.

De aard en omvang van de waargenomen beleidsvernieuwing hangt dus af van de kenmerken van de verzorgingsstaat in kwestie – de mate waarin bestaande beleidsmaatregelen en instituties leiden tot padafhankelijke processen, die hun houdbaarheid versterken, en de mate waarin ze aanleiding geven tot spanningen en tegenstellingen, die leiden tot de roep om meer radicale hervormingen. In beide gevallen omvatten de oorzakelijke mechanismen – via welke de terugkoppelingseffecten van het beleid de aard en omvang van latere aanpassingen bepalen – de mobilisatie van verschillende groepen kiezers door strategische politieke activiteiten, hetzij ter ondersteuning van de bestaande toestand of van alternatieve beleidsoplossingen.

hoewel deze ‘padafhankelijkheid’ een wezenlijke hervorming niet uitsluit, beperkt het zeker de mate waarin we drastische verschuivingen in het beleid waarnemen.

De relatieve kracht van kiezers voor en tegen het basisinkomen

Kortom als het basisinkomen zou worden geïntroduceerd in een bestaande verzorgingsstaat, zou het moeten passen bij bovengenoemde erfenissen, karakteristieken en gevestigde belangen van die staat; het zou moeten worden aangepast aan de specifieke aard van de beleidsproblemen, die aangepakt moeten worden, en de parameters waardoor beleidsmakers beknot worden. Deze factoren mengen zich met de aard en relatieve betekenis van politieke achterbannen, die in een dubbelzinnige houding ten opzichte van het basisinkomen, het zou steunen, bestrijden of aannemen. Dit zou uiteraard van invloed zijn op de kans dat enige vorm van basisinkomen überhaupt wordt ingevoerd, met inbegrip van die vormen van het basisinkomen, die het meest wenselijk en haalbaar zijn. Het zou ook zijn weerslag hebben op de manier waarop het basisinkomen (het meest) praktisch kan worden geïmplementeerd.

Er zijn in feite twee manieren om naar factoren te kijken, die bepalen of een individu een gegeven politiek doel zal omarmen: in termen van (materieel) eigenbelang en in termen van normatieve oproepen tot rechtvaardigheid, ongeacht het eigenbelang. Om een electoraat te worden, moeten de leden van een groep een gedeeld belang hebben bij de hervorming, die voldoende is om politieke mobilisatie te rechtvaardigen. Wat zijn de vooruitzichten voor een robuuste kiezersgroep, die het basisinkomen op deze gronden kan steunen?

Er zijn verschillende groepen kiezers die in principe het ubi zouden moeten ondersteunen op basis van het feit dat ze zouden profiteren van de bijzondere eigenschappen van het instrument. Volgens Standing (2011) vormt het ‘precariaat‘ – een term, die een breed scala aan omstandigheden omvat met als verbindende schakel een gevoel van onzekerheid over werk – een aparte arbeidersklasse. Als hij gelijk heeft, bestaat het precariaat inderdaad uit een groot electoraat, dat in het voordeel van het basisinkomen zou zijn. Maar is het precariaat een coherente klasse in de zin van gedeelde belangen, en bezit het de geschiktheid om politieke middelen strategisch te mobiliseren om het basisinkomen te realiseren? Dit is minder duidelijk.

Nagaan uit welke groepen het precariaat bestaat, kan leerzaam zijn. Misschien wel het meest voor de hand liggend, werknemers met onzekere arbeidspatronen – of ze nu gelukkig zijn in de ‘gig-economie‘ of verlangen naar een stabiele vaste baan – zouden een basisinkomen het meest aantrekkelijk moeten vinden, omdat ze te maken hebben met sterk fluctuerende inkomens. Ze maken zich ook weinig illusies over adequate sociale bescherming – zowel omdat ze in systemen, die opgezet zijn voor de standaard tweedeling werkende/ werkloze niet kunnen voldoen aan de strenge criteria voor sociale bijstand als wel omdat ze mogelijk onvoldoende premie afdragen om in aanmerking te komen voor sociale zekerheidsuitkeringen. Volgens Rehm (2016) hangen de voorkeuren voor een bepaald type sociale zekerheid af van het individuele risico op noodzakelijke ondersteuning. In dit geval kan worden verwacht, dat degenen die te maken hebben met onzekerheid op de arbeidsmarkt, pogingen zullen ondersteunen om de sociale zekerheid beter af te stemmen op hun omstandigheden en risicoprofielen. Laagbetaalden en werkenden in deeltijd zouden er in principe ook baat bij moeten hebben; voor hen zou een ubi hun inkomen aanvullen met een minimum aan administratieve voorschriften. Helaas lijkt het deze ‘outsiders’ op de arbeidsmarkt “te ontbreken aan de financiële en personele middelen, die sociaal krachtige bewegingen tot stand brengen” (Van Parijs en Vanderborght, 2017: 185).

Volgens Van Parijs en Vanderborght (ibid.) zijn vrouwen een andere groep potentiële kiezers om steun uit te rekruteren; voor zover ze onevenredig te maken hebben met laagbetaalde en parttime banen en onbetaalde zorg, zou een ubi “de bevoordeling van mannen ten koste van vrouwen in de spreiding van lonen en sociale zekerheidsuitkeringen verminderen”. Maar ook als ze niet alle vrouwen vertegenwoordigt (in de zin dat sommige vrouwen zich niet als zodanig identificeren of de seksegebonden taakverdeling op zich afwijzen), is zelfs de feministische beweging niet ondubbelzinnig vóór een basisinkomen. Feministische critici (bijvoorbeeld Gheaus, 2008) hebben er op gewezen, dat gezien de al zwakke betrokkenheid van vrouwen bij de arbeidsmarkt, het vrouwen en niet mannen zullen zijn, die zich van de arbeidsmarkt terugtrekken om meer huishoudelijk- en zorgwerk te doen. Zo kan een onvoorwaardelijk inkomen voor zowel mannen als vrouwen de bestaande genderrollen versterken, waardoor problemen met betrekking tot afhankelijkheid en ongelijkheid binnen huishoudens en achterstelling op de arbeidsmarkt verslechteren.

Een ander electoraat waarvan verwacht mag worden dat het een ubi ondersteunt zijn mensen, die verstrikt zijn geraakt in het huidige systeem, die aan den lijve de gevolgen ondervinden van zijn complexiteit en bemoeizucht. Maar hun steun zou uiteindelijk kunnen verdwijnen als ze materieel benadeeld zouden worden door de veranderingen (de analyses van de volledige schema’s in hoofdstuk 3 tonen aan dat dit voor velen het geval zal zijn) of als de ingewikkeldheid van het systeem in werkelijkheid blijft gehandhaafd, met slechts minimale verhogingen van de betalingen (zoals in de gedeeltelijke schema’s geanalyseerd in hoofdstuk 3).

In elk geval zijn al deze groepen geenszins homogeen en is het geen uitgemaakte zaak dat zij een ubi zullen ondersteunen alleen vanwege eigenbelang. Sommige groepen mogen het genot van een basisinkomen verdedigen, maar niet voldoende om politieke mobilisatie te garanderen. Zelfs de meest eenduidige kiezersgroep wat betreft steun aan het basisinkomen – werknemers met onzekere banen – omvat groepen, die onder druk komen te staan door tegenstrijdige en onverenigbare opinies (‘cross-pressured‘) over de plannen, zoals ‘hooggekwalificeerde buitenstaanders’ (Häusermann et al., 2015), die op dit moment moeten vertrouwen op riskante banen, maar ook a) voldoende hoge inkomens verdienen om te worden afgeschrikt door de hogere belastingen, die het ubi zou betekenen en b) er op vertrouwen dat zij in de toekomst meer stabiel werk krijgen.

Bovendien ontbreekt het de kiezers, die het meest kwetsbaar zijn voor ‘nieuwe sociale risico’s’ – en daarom in beginsel een fundamentele herziening van de sociale zekerheid in de richting van een ubi steunen – ook aan politieke macht (Bonoli, 2005). De positie van vakbonden – een electoraat dat heeft bijgedragen tot de vorming van de moderne verzorgingsstaat – is dubbelzinnig; het ubi dient niet noodzakelijkerwijs de belangen van de arbeidsmarkt ‘insiders’ (degenen met stabiele banen en veilige sociale zekerheidsregelingen) met een lidmaatschap van de vakbond, als hervormingen hun geprivilegieerde toegang tot genereuze sociale bescherming zou uithollen (Vanderborght, 2006; Van Parijs en Vanderborght, 2017). Zoals hieronder vermeld kunnen machtige vakbonden, die betrokken zijn bij het beheer van sociale verzekeringsfondsen een vetorecht uitoefenen over hervormingen, die schadelijk zijn voor hun belangen en die van hun leden. Dit wijst erop dat ubi-hervormingen bijzonder moeilijk te realiseren kunnen zijn in sociale zekerheidsstelsels, die worden gekenmerkt door een tweedeling op het gebied van arbeidsmarktbescherming tussen insiders op de arbeidsmarkt en buitenstaanders; zie Rueda (2007) voor een analyse van de implicaties van insider-outsider beleid, en Palier (2012) over de dualisering van sociale zekerheidsvoorzieningen in de context van recente Europese hervormingen.

Meer in het algemeen zullen belastingverhogingen, die nodig zijn om een ubi te financieren op een behoorlijk uitkeringsniveau, waarschijnlijk stuiten op brede weerstand onder de werkende bevolking. De overgrote meerderheid van hen zou geconfronteerd worden met hogere marginale tarieven, zelfs als hun totale netto belastingdruk zou dalen. Uiteindelijk zou het aandeel van huishoudens dat een basisinkomen zou ondersteunen op grond van eigenbelang afhangen van de ontwerpkenmerken van de specifieke regeling – met name de uitkeringsniveaus en bijbehorende belastinghervormingen. Het basisinkomen kan in principe zeer progressief ontworpen worden en dus ten goede komen aan het merendeel van de inkomensverdeling ten koste van de rijksten in de samenleving – en deze groep met een hoge mate van politieke mobilisatie kan flink tegengas organiseren. Dit kan ook verzet oproepen op grond van billijkheid en gebaseerd op de overtuiging dat het belangrijk is om sterke materiële prikkels voor hard werken te handhaven. Dit sluit aan op een tweede reeks argumenten over de politieke haalbaarheid van het ubi en hangt samen met normatieve bezwaren.

Werknemers met onzekere werkpatronen – of ze nu blij zijn met de ‘gig-economie’ of verlangen naar een stabiele vaste baan – zouden een basisinkomen beslist aantrekkelijk moeten vinden.

Partijpolitiek, coalitievorming en variaties op het basisinkomen

Omwille van de eenvoud hebben we het kader van Gingrich en Ansell (2015) aangepast. In hun raamwerk weerspiegelt de dynamiek van de hervorming van de welvaartsstaat de uitkomsten van electorale concurrentie tussen partijen die ergens op het rechts-links spectrum een standpunt innemen; zoals ze zelf zeggen: “alle partijen willen een beleid voeren, dat de belangen van nieuwe kiezers op één lijn brengt met die van de partij en dat tegelijkertijd voordelen oplevert voor de basis”. Het ubi lijkt volgens deze criteria geen gedroomde kandidaat te zijn.

Van Parijs en Vanderborght (2017: 170-1) constateren dat, “politieke haalbaarheid nauw verbonden is met ethische rechtvaardigheid”. Politiek wordt niet alleen gestuurd door materiële belangen, maar ook door ideeën. En in dit opzicht zijn er een aantal serieuze normatieve bezwaren, die overwonnen moeten worden als het ubi de oogst van de groeiende steun wil binnenhalen, die nodig is om het idee voorbij de debatsfeer te brengen naar de wetgevingsagenda van een zittende regering. Torry (2016b) probeert aan te tonen dat een ubi politiek haalbaar is door te laten zien dat het functies bevat, die aantrekkelijk lijken voor aanhangers van een aantal tegengestelde ideologische en politiek-filosofische gezichtspunten. De claim van Torry is vergelijkbaar met de uitspraak dat het basisinkomen ‘niet recht of links, maar vooruit’ is. Maar dit argument lijkt een even belangrijke bewering te bagatelliseren: dat er elementen aan het basisinkomen zijn, die niet aantrekkelijk zijn voor de belangrijkste politieke filosofieën.

Dus hoewel het basisinkomen aanhangers dwars door het hele politieke landschap heeft, kent het ook tegenstanders – en de grote verzameling voorstellen voor een basisinkomen biedt een wijd open doel om kritiek op te projecteren. Het feit dat het basisinkomen veel uiteenlopende regelingen vertegenwoordigt – naast opvallende, libertaire voorstellen zoals dat van Murray (2006) ook genereuze, progressieve programma’s – stelt critici in staat om het minst wenselijke type basisinkomen af te kraken (vanuit hun eigen perspectief). Zo maakt de associatie van het basisinkomen met ‘ongewenste’ politieke opvattingen het mogelijk voor linkse partijen, die tegen het basisinkomen zijn, om met hun achterban (werkenden, vakbonden, buitenstaanders op de arbeidsmarkt en uitkeringsgerechtigden) te communiceren over het ubi als een project om de verzorgingsstaat te ontmantelen. Tegelijkertijd kunnen rechtse partijen hun kiezers (werkgevers en personen in relatief goede doen) bespelen door te beweren dat het ubi de rol van de overheid op het terrein van de sociale zekerheid zal uitbreiden en prikkels om ‘de eigen broek op te houden’ zal smoren.

Voor partijen van links en rechts zouden specifieke vormen van het basisinkomen nieuwe kiezers op kunnen leveren, maar dat zou ten koste gaan van tenminste een deel van de bestaande steun. Dit lijkt de reden te zijn voor het feit, dat dit enthousiasme voor het basisinkomen voornamelijk afkomstig is van minder belangrijke partijen, die geen duidelijk uitzicht op regeringsdeelname hebben. De steun wordt vaak geschrapt als vooruitzichten realistischer worden: het probleem van ‘goedkope politieke steun’ (De Wispelaere, 2016c).

De kracht van normatieve oppositie en het gebrek aan enig coherent, krachtig en toegewijd draagvlak van volgers – aan de rechter- of aan de linkerkant – geeft aan dat het basisinkomen de constructie van een relatief brede coalitie nodig heeft wil het idee aanslaan in het politieke domein. Maar ook hier loopt het basisinkomen tegen problemen aan. Voorstanders van het ubi – dwars door het politieke landschap – hebben verschillende ideeën over essentiële ontwerpparameters en de belangrijkste doelstellingen, gebaseerd op de materiële belangen en ideologische posities van hun doelgroepen. In termen van ideologie kan bijval van de ‘andere’ politieke kant afbreuk doen aan het concept basisinkomen door associatie: progressieven kunnen niet achter een beleid staan, dat wordt gesteund door rechts en omgekeerd. Zoals De Wispelaere en Noguera (2012: 23) zeggen: “sommige gevallen van politieke steun voor het basisinkomen kunnen zelfs contraproductief zijn, als de instemming van één bepaalde factie of groep anderen ervan weerhoudt hetzelfde beleid te omarmen”.

Op een fundamenteler niveau is het tevredenstellen van de ‘progressieve’ belangen van traditionele aanhangers van links (vakbonden en werkenden) en tegelijkertijd voldoen aan de ‘marktvriendelijke’ voorliefdes van de basis van rechts (werkgevers en rijkere kiezers) wellicht onmogelijk te verenigen in één regeling. Dus wat De Wispelaere (2016c) het ‘probleem van de aanhoudende politieke verdeeldheid’ onder de sympathisanten noemt, kan de politieke opgave om een samenhangende alliantie rond het ubi tot stand te brengen op scherp zetten. Deze verdeeldheid kan zich voordoen rond een aantal thema’s, waaronder ontwerpkenmerken (ruimhartigheid van de betalingen, wisselwerking met de rest van het uitkeringsstelsel, de fiscale gevolgen van hervormingen en administratieve factoren)[1] en de belangrijkste doelen van het beleid (bijvoorbeeld verlaging van de administratieve kosten, het minimaliseren van bureaucratische inbreuk op de privacy, verbetering van prikkels om aan het werk te gaan, verhoging van het bereik van risicogroepen, herverdeling, verbetering van de flexibiliteit op de arbeidsmarkt, versterking van de onderhandelingspositie van werknemers) – waarover politieke spelers uiteenlopende opvattingen hebben.

Hoewel het basisinkomen aanhangers heeft in alle politieke partijen, heeft het ook tegenstanders – de grote hoeveelheid voorstellen voor een basisinkomen biedt een wijd open doel waarop je kritiek kan richten.

De vooruitzichten voor een basisinkomen in het Verenigd Koninkrijk: ontwerpkenmerken en implementatietrajecten

Zoals we hebben beargumenteerd moet de haalbaarheid van (specifieke varianten van) een basisinkomen worden gezien als een functie van het relatieve belang van politieke oppositie tegen en steun voor hervormingen (ten opzichte van het bestaande systeem) en in hoeverre (verschillende vormen van) het basisinkomen aansluiten bij bestaand beleid, institutionele ‘architecturen’ en gangbare vernieuwingstrajecten. Hoe kunnen deze factoren in het geval van het VK op één lijn komen?

Het VK heeft een liberale verzorgingsstaat. Sociale zekerheidsuitkeringen zijn laag en er geldt een vast tarief, de dekking is zeer selectief en op basis van toetsingscriteria ten aanzien van middelen (dat wil zeggen, uitkeringen zijn alleen bestemd voor de armen), en het recht is gebonden aan strenge en repressieve voorwaarden met betrekking tot de arbeidsmarkt. In vergelijking met zijn Europese buurlanden op het vasteland, is de politieke economie van de Britse arbeidsmarkt gebaseerd op flexibele arbeidskrachten en de sterkte van de dienstensector. Deze elementen in combinatie met beleidsmaatregelen en de arbeidsmarktinstituties hebben geleid tot lage niveaus van werkloosheid, maar hoge niveaus van loonongelijkheid en armoede onder werkenden. Het arbeidsmarktprofiel van het VK suggereert dus dat het onwaarschijnlijk is dat werklozen een kiezersgroep van betekenis zal zijn, ten minste in vergelijking met onze Europese buren – maar dat er een groot aantal werkende armen zijn, die een electoraat voor het basisinkomen kunnen vormen.

Een laatste hoopgevende institutionele factor voor Britse voorstanders van het basisinkomen is de sterk geïntegreerde arbeidsmarktstructuur (Gingrich en Ansell, 2015). Dit staat in schril contrast met dualistische structuren in ‘conservatieve’ Europese welvaartsstaten, waarin grote sociale verzekeringsfondsen met succes herzieningen van de sociale zekerheid kunnen vetoën, en waarin de belangen van insiders op de arbeidsmarkt afwijken van die van ‘outsiders’ op de arbeidsmarkt, wat de mogelijkheid voor hechte progressieve coalities vermindert. De keerzijde hiervan is dat het VK aantoonbaar een duidelijke groep kiezers bestaande uit buitenstaanders op de arbeidsmarkt mist, die wat betreft sociale rechten en bescherming benadeeld worden (en die om die reden een basisinkomen zouden kunnen steunen).

Volgens Larsen (2008) werken de institutionele kenmerken van socialezekerheidsstelsels door in de houding van de burgers ten opzichte van de sociale zekerheid. Vanwege de beperkte dekking van de uitkeringen en de relatief lage werkloosheid, is de kans groter dat de niet-arme meerderheid de armen ziet als onfatsoenlijk en persoonlijk verantwoordelijk voor hun situatie (ibid.). De publieke steun voor de sociale zekerheid is de laatste decennia aanzienlijk afgenomen, vooral voor valide aanvragers die als ‘onverdiend’ worden weggezet (Taylor-Gooby en Taylor, 2015), wat aangeeft dat de steun voor onvoorwaardelijkheid momenteel beperkt is. Deze aspecten van het Britse systeem lijken in het nadeel te werken van de solidariteit tussen werkenden en mensen met een werkloosheidsuitkering.

Een aantal fascinerende ontwikkelingen heeft betrekking op homogenisering van uitkeringen en harmonisatie van administratieve procedures en voorwaarden. Deze processen zijn al aan de gang als gevolg van de implementatie van Universal Credit (Jordan, 2011; 2012).[2] Wellicht is het zo dat hoe makkelijker een voorgestelde hervorming kan ‘meeliften’ op het administratieve apparaat van het bestaande systeem, des te goedkoper en minder ontwrichtend een vernieuwing waarschijnlijk zal zijn. Meer in het algemeen geldt, dat hoe groter de mate van gelijkenis tussen het bestaande uitkeringsstelsel en een bepaalde hervorming, des te meer werkbaar die hervorming lijkt te zijn. In dit opzicht is een andere institutionele factor, die in het voordeel van het basisinkomen lijkt te werken, de relatief genereuze individuele drempel voor de inkomstenbelasting van het VK. Painter (2016) stelt voor om dit om te zetten in een universele uitkering, die op een eenvoudige manier een aantal van de huidige onregelmatigheden bij de verdeling van de persoonsgebonden aftrek zou corrigeren, waarbij degenen die het minst verdienen de minste steun ontvangen. De mogelijkheid om dit te doen betekent dat degenen, die ubi-regelingen ontwerpen, een groot deel van de vereiste gelden kunnen reserveren zonder ogenschijnlijke verhogingen van de tarieven voor de inkomstenbelasting, die anders politiek onaanvaardbaar zouden zijn. Het is ook belangrijk om te weten dat, omdat de Britse socialezekerheidsuitkeringen worden gefinancierd via de algemene belastingen in plaats van geoormerkte sociale verzekeringsstelsels de overheid meer flexibiliteit heeft om hervormingen door te voeren dan veel landen in continentaal Europa. Dit wil echter niet zeggen dat een dergelijke stap (het herbestemmen van de persoonlijke belastingaftrek voor uitkeringen) politiek niet gecompliceerd zou zijn. Zelfs als werkenden gecompenseerd zouden worden, zodat zij er niet bij inschieten, zouden ze misschien om ideologische redenen tegen belastingverhogingen zijn; het is politiek saillant dat recente hervormingen van de belastingen en het sociale stelsel van de conservatieve coalitie zijn gericht op het verminderen van de belastingdruk op huishoudens met een laag inkomen, in plaats van het verhogen van de niveaus van de uitkeringen (Chrisp, 2017).

Niettegenstaande de institutionele overeenkomsten tussen Universal Credit en het ubi, neigen overkoepelende trends aangaande aanpassingen in het sociale stelsel in het recente verleden van de UK in de richting van immer strengere voorwaardelijkheid. Hoewel het op het eerste gezicht moeilijk is om te zien hoe dit rechtgezet kan worden door een optimistische kijk op de vooruitzichten voor het basisinkomen, stellen we vast dat de reactie op de gevolgen van het beleid zich kunnen keren tegen de ingewikkelde en opdringerige voorwaarden als meer mensen – inclusief de nieuwe doelgroepen van werkenden aan wie onder Universal Credit voorwaarden gesteld worden – hierdoor worden getroffen. Griffiths (2017b) bijvoorbeeld schrijft: “drie miljoen huishoudens van werkenden met een laag inkomen – de zeer hard werkenden en ‘gezinnen, die het hoofd net boven water kunnen houden’, die de regering van Theresa May wordt verondersteld te helpen, en die voorheen buiten het systeem van gedragsvoorwaarden bleven – zullen in zijn onbuigzame omstrengeling getrokken worden”. De resulterende weerslag zou uiteindelijk de weg kunnen banen voor minder voorwaardelijke – en mogelijk zelfs onvoorwaardelijke – systemen van overheidssteun.

Deze factoren duiden er op dat, voor zover een vorm van basisinkomen politiek haalbaar is in het Verenigd Koninkrijk, de regelingen die overblijven en waarschijnlijk politiek eerder aantrekkelijk zijn, gericht zijn op het verminderen van armoede- en werkloosheidsvallen en het ondersteunen van werkende armen – in tegenstelling tot meer ruimhartiger herverdelingsregelingen. Coalities ter rechterzijde zullen bijna zeker verzet bieden tegen een royaal ubi, dat de onderhandelingspositie van werknemers zou versterken en grote belastingverhogingen zou vereisen. Denkelijk zullen ze wel bereid zijn om een vorm te accepteren met een loon onderdrukkend effect, die vergezeld gaat met maatregelen bedoeld om de flexibiliteit op de arbeidsmarkt te vergroten.

Overkoepelende trends betreffende de hervorming van de Britse sociale zekerheid wezen in het recente verleden alle in de richting van steeds strengere voorwaarden.

Maximale en minimale implementatietrajecten

Voorstanders erkennen vaak dat een universeel basisinkomen uitbetaald op een toereikend niveau – hun voorkeursoptie – niet onmiddellijk politiek haalbaar is. Torry (2013) onderkent bijvoorbeeld twee alternatieve strategieën voor het invoeren van een ubi, gebaseerd op zijn inschatting van beleidshervormingsprocessen in de Britse context. Deze strategieën voorzien in de terbeschikkingstelling van een basisinkomen aan één demografische (leeftijds)groep per keer, en om een kleine onvoorwaardelijke betaling aan iedereen te geven.

Een klein basisinkomen voor iedereen?

Op het eerste gezicht lijkt de reden voor één van deze strategieën overtuigend. Maar bij nader inzien is de optie om iedereen een heel klein basisinkomen te betalen minder aantrekkelijk. Een volledig basisinkomen – met alle voordelen, die daarmee gepaard kunnen gaan – is politiek moeilijk te verkopen en lijkt in de huidige situatie niet erg waarschijnlijk. Verder gaan met een tussentijds alternatief is misschien niet zo wenselijk, maar zal enkele voordelen van het ubi opleveren. Het zal politiek beter te verteren zijn – fiscaal gesproken zal het veel minder kostbaar zijn – en het zal gemakkelijker in te passen zijn in bestaande instituties en administratieve procedures, omdat het geen grote omwentelingen zal vergen.

Een dergelijke strategie is echter niet zonder gevaar. Het is niet duidelijk of gedeeltelijke regelingen het volledige palet aan voordelen zal opleveren waarmee het basisinkomen schermt. Er kunnen administratieve besparingen zijn als gevolg van het elimineren van de toets op inkomsten en vermogen of andere voordelen, die door een basisinkomen effectief worden ondervangen. We zijn het dus eens met de conclusie van De Wispelaere en Stirton (2016: 302) dat “een basisinkomen rond de armoedegrens belangrijke administratieve besparingen kan opleveren, die niet aanwezig zijn wanneer het niveau van het basisinkomen aanzienlijk lager is: in dat geval zullen andere programma’s met een middelentoets inspelen op de vrijgekomen ruimte en blijft alle bijkomende administratie stevig op zijn plaats”. Gedeeltelijke schema’s – zoals die waarin inkomensafhankelijke uitkeringen en de bijbehorende administratieve systemen gehandhaafd blijven – kunnen inderdaad het slechtste van beide werelden vertegenwoordigen: het ubi kan waarschijnlijk geen gebruik maken van bestaande systemen en instituties, waardoor er nieuwe gecreëerd moeten worden naast de al bestaande. In een dergelijke situatie zou het ubi eerder staan voor meer dan voor minder administratieve complexiteit en kosten.

Aan de andere kant slagen gedeeltelijke regelingen er beter in om een duidelijk evenwicht te scheppen tussen twee doelstellingen: het beheersen van de fiscale uitgaven en het zo klein mogelijk houden van ongunstige verdelingseffecten (zoals besproken in hoofdstuk 3). Per saldo lijkt de inperking van de budgettaire kosten – samen met de minimalisering van grote verliezen voor huishoudens – veel meer van invloed te zijn op de politieke haalbaarheid van voorstellen, omdat deze een veel groter deel uitmaken van de totale kosten van het beleid. Als een basisinkomen zou worden ingevoerd in het Verenigd Koninkrijk met een universele dekking en een voldoende hoog betalingsniveau, dan zou dit vrijwel zeker van het type zijn dat in hoofdstuk 3 wordt geanalyseerd als een gedeeltelijke regeling. Maar vermeld moet ook worden, dat een dergelijke vorm van het ubi een beperkte aantrekkingskracht zal hebben op voorstanders. Voor hen is de inperking van de ingewikkelde bureaucratie en de reductie van de hoge intrekkingskosten de prioriteit, waardoor de vooruitzichten op een brede coalitie voor het basisinkomen verkleind is. In nog sterkere mate zal een ubi met een veel lager betalingsniveau worden gebrandmerkt als een verspilling van tijd en politiek kapitaal, gezien het feit dat zelfs zeer kleine betalingen nog steeds betekenen dat miljarden ponden aan schaarse fiscale middelen worden uitgegeven aan zowel arm als rijk. Dit lijkt niet aannemelijk in een politiek klimaat waarin de kinderbijslag onlangs voor het eerst onderworpen werd aan de middelentoets.

Een basisinkomen voor specifieke leeftijdsgroepen?

Torry (2016b) heeft de gevolgen van twee mogelijke regelingen voor respectievelijk kinderen en jongvolwassenen in een model samengevat. Zoals Torry opmerkt, zou de eerste optie redelijk aanvaardbaar zijn voor het electoraat in zoverre “kinderen algemeen beschouwd worden als een demografische groep, die het waard is” (p. 80). Tot nog toe kwam het bestaande kinderbijslagsysteem inderdaad overeen met het universaliteitsbeginsel. Ook bestaat er al een geschikte administratieve structuur. Omdat de afdrachten voor de bestaande ontvangers van kinderbijslag simpelweg hoger (£ 40) zouden worden en tevens echte universele betalingen, zouden de fiscale kosten bovendien tamelijk gering zijn (in vergelijking met regelingen met een uitgebreide dekking van de bevolking). Zelfs een dergelijk bescheiden doel zou echter nog steeds een toename van 2% van de NIC’s (national insurance contributions; bijdragen aan de nationale verzekeringen) boven de hoogste inkomensdrempel vereisen, en een stijging van de belastingtarieven met 2,5% in alle belastingschalen. Volgens Torry (ibid.: 79) zou een dergelijke regeling de kinderarmoede met ongeveer 10% verlagen. Het ubi voor jongvolwassenen (in de leeftijd van 16-24 jaar) zou bijna volledig worden betaald door de drempel voor de persoonlijke inkomstenbelasting voor die leeftijdsgroep te verwijderen, in combinatie met een toename van 4% van de NIC’s boven de hoogste inkomensgrens. Torry betoogt dat het haalbaar zou zijn om de dekking geleidelijk uit te breiden door de ontvangers het basisinkomen na de leeftijd van 19 jaar te blijven betalen, terwijl degenen, die nog niet onder de dekking vielen – om billijkheidsredenen – hun persoonlijke toeslag zouden behouden. Hoewel we akkoord gaan met het principe van Torry’s redenering, is het onduidelijk hoe haalbaar of wenselijk het is om de administratieve lasten van een dubbel belastingstelsel aan te houden.

In Martinelli (2017a) hebben we ook een aantal opties onderzocht voor de invoering van een basisinkomen voor specifieke leeftijdsgroepen. Deze omvatten een inkomen voor jongvolwassenen van 18-25 jaar, een inkomen voor de derde leeftijd, dat wil zeggen voor personen tussen de 50 en de pensioengerechtigde leeftijd, en een staatspensioen. Van elk inkomen van de jongvolwassene en van de derde leeftijd schaffen we de belangrijkste toeslagen voor de actieve leeftijd af: ESA (Employment and Support Allowance; uitkering voor mensen zonder betaald werk en laagbetaalden), IS (Income Support; sociale bijstand) en JSA (Jobseekers Allowance; werkloosheidsuitkering). We introduceren een ubi met dezelfde waarde als de bedragen van de basisvergoeding. De netto-kosten van deze regelingen zijn respectievelijk £ 23 miljard en £ 37 miljard. Beide regelingen betekenen een vermindering van de armoede onder huishoudens met ongeveer 8%, waarbij het inkomensniveau van de jongvolwassene aanzienlijk meer effectief is in het verlichten van armoede onder kinderen en tegen lagere kosten – terwijl het over het algemeen ‘meer waarde’ biedt.

De meest haalbare route voor de introductie van een basisinkomen voor een specifieke groep is waarschijnlijk via een universeel burgerpensioen. Het huidige systeem is sinds enige tijd opgeschoven naar meer universaliteit door stapsgewijze veranderingen in het beginsel van de verplichte bijdrage, waaronder een vermindering van het aantal jaren, dat vereist is om in aanmerking te komen voor een volledig staatspensioen (Basic State Pension / BSP) en de introductie van de toeslag voor mantelzorgers (Home Responsibilities Protection, inmiddels vervangen door National Insurance credits; op te bouwen tegoed voor ouders en verzorgers). De recente stappen naar een guller enkelvoudig staatspensioen (BSP) zijn bedoeld om de rol van de ‘middelentoets’ in het pensioenstelsel te verlagen door het niveau van het volledige BSP te verhogen tot de minimum inkomensgrens, geïmpliceerd door het inkomensafhankelijke Pension Credit (extra toeslag voor pensioengerechtigden). Met andere woorden het Britse staatspensioenstelsel is in de praktijk al vrij dicht bij een algemene forfaitaire, dat wil zeggen, vooraf vastgestelde vergoeding, hoewel het technisch gezien een op premiebijdragen berustende uitkering blijft met ingewikkelde regels om te bepalen wie recht op hoeveel geld heeft. Het vervangen van het BSP en het Pension Credit (toeslag voor pensioengerechtigden) door een burgerpensioen met dezelfde waarde zou ongeveer £ 24 miljard kosten. Het zou vrij minimale effecten hebben op de hoogte van de armoedegraad, volgens onze microsimulatie resultaten (Martinelli, 2017a). Ondanks de teleurstellende verdelingseffecten, moet worden opgemerkt dat de hervorming waarschijnlijk aanzienlijke administratieve besparingen zou opleveren, omdat complexe toetsen op inkomen en vermogen en premiebijdragen niet langer nodig zouden zijn. Een andere belangrijke factor is dat het pensioengeld, dat gepensioneerden ontvangen, over het algemeen meer beschouwd wordt als ‘verdiend’ dan een uitkering, die mensen in de werkende leeftijd krijgen. Daarnaast bestaat de groep gepensioneerden uit een onevenredig invloedrijk electoraat (Berry, 2014).

Naar acceptatie van de principes van het basisinkomen

In dezelfde geest als Torry’s (2013) minimale strategie – hoewel hij afwijkt van het strikte concept van het basisinkomen – vindt Van Parijs (2004) dat voorstanders van het ubi – vanwege praktische en strategische kwesties – ‘één oog in de verte en één op de vloer’ moeten houden. Voor hem zijn verwante regelingen zoals EITC’s (Earned Income Tax Credit; inkomensafhankelijke heffingskortingen) realistische uitgangspunten waar langlopende doelen op kunnen voortbouwen. In het Verenigd Koninkrijk, waar uitkeringen voor werkenden reeds aanwezig zijn, kan een geloofwaardige richting voor hervormingen liggen in het terugdraaien van de besparingen op de hoogte van de uitkeringen voor werkenden, die werkende gezinnen verarmen en tegelijkertijd hun financiële prikkels om te werken verslechteren (Resolution Foundation, 2016).

Hieraan kunnen we het streven koppelen om strafmaatregelen met betrekking tot gedragsvoorwaarden te verminderen, of hun toepassingsgebied uit te breiden naar vormen van waardevolle, niet-arbeidsmarkt gebonden activiteiten, misschien in de richting van de formele introductie van een participatie-inkomen. Een mogelijkheid voor geleidelijke vernieuwingen valt binnen de bevoegdheden van de gedelegeerde parlementen en regionale autoriteiten. Zoals we eerder schreven, is er enige bereidheid om het basisinkomen te testen in de Schotse steden Glasgow en Fyfe. Hoewel Westminster momenteel de uitkeringsniveaus en regels voor rechthebbenden vaststelt, kan er in de toekomst mogelijk ruimte zijn voor experimenten op regionaal en lokaal niveau, bijvoorbeeld met betrekking tot voorwaardelijkheid en sanctieregelingen, die aan uitkeringsontvangers worden opgelegd. Uiteindelijk kunnen stappen, die niet voldoen aan het basisinkomen als zodanig, geen vooruitgang van betekenis boeken in de richting van veel van de ubi-doelen. Ze kunnen zelfs contraproductief zijn voor het bereiken van een aantal van deze doelen (bijvoorbeeld doordat een extra bureaucratische laag noodzakelijk is en zodoende de administratieve kosten omhoog gaan). Het is ook denkbaar dat een aantal van deze stappen de stimulans voor meer ingrijpende hervormingen feitelijk zou uithollen; het lijkt bijvoorbeeld zonneklaar dat de hardere en slechter werkende elementen van voorwaardelijkheid een belangrijke rol spelen bij het genereren van steun voor het basisinkomen. Naar men zegt is het gevaar dat door te streven naar geleidelijke verbeteringen ‘het goede’ (beteugeling van de excessen van voorwaardelijkheid) de vijand kan zijn van ‘het beste’ (een onvoorwaardelijk basisinkomen).

We verwerpen deze opvatting. Sympathisanten van het basisinkomen moeten gemotiveerd worden door een verlangen om levens te verbeteren, niet door slaafse toewijding aan een abstract idee. Als het zo is dat elementen van het basisinkomen gemakkelijker ten dele gerealiseerd kunnen worden dan als volledig pakket, dan moeten we deze politieke werkelijkheid accepteren. Zoals Van Parijs (ibid.: 24) treffend opmerkt “de strijd om het basisinkomen is geen alles-of-niets-aangelegenheid. Dit is geen spel voor puristen en fetisjisten, maar voor knutselaars en opportunisten”.

Originele titel: Assessing the Case for a Universal Basic Income in the UK

Auteur/onderzoeker: Dr. Luke Martinelli, Institute for Policy Research (IPR) / Instituut voor Beleidsonderzoek, Universiteit van Bath / Verenigd Koninkrijk

Oorspronkelijke uitgave: september 2017

Vertaling: Florie Barnhoorn, oktober 2018

Foto: Copyright David P. Howard, hergebruik toegestaan onder cc-by-sa/2.0

Download een gratis pdf van de vertaling!


 

1. De Wispelaere en Stirton (2013) merken bijvoorbeeld op dat in praktische administratieve aangelegenheden ubi-regelingen kunnen verschillen, bijvoorbeeld inzake kostenbesparingen (door af te zien van de toets op rechtmatigheid), de effectiviteit van de processen waarmee de identificatie van de beoogde uitkeringsgerechtigde wordt vastgesteld, niet in aanmerking komende vorderingen worden afgewezen en de processen, die zorgen voor de uitbetaling van de uitkeringen. Globaal genomen zullen er compromissen worden gesloten tussen het minimaliseren van het gebruik van bureaucratische middelen en door voorrang te geven aan de kwetsbaarsten in de samenleving (door te garanderen dat uitkeringen wezenlijk en niet alleen in naam universeel zijn en het minimaliseren van bureaucratische inmenging). “Het beheer over het ubi is dus niet alleen een zaak van het afhandelen van de resterende technische vragen op een politiek neutrale manier. De keuze voor een specifiek programma-ontwerp heeft immers een verschillende uitwerking op winnaars en verliezers” (ibid.: 925). Hoe deze problemen worden aangepakt, zal bepalend zijn voor het niveau van politieke steun voor specifieke regelingen.↩

2. Universal Credit is een inkomensafhankelijke maandelijkse betaling, die voorziet in de kosten voor levensonderhoud. Het is bedoeld voor mensen zonder werk of werkenden met een laag inkomen. Universal Credit, dat momenteel over het VK wordt uitgerold, vervangt zes bestaande uitkeringen: Child Tax Credit (heffingskorting voor kinderen), Housing Benefit (huursubsidie), Income Support (bijstandsuitkering), de inkomensafhankelijke Jobseekers Allowance (voor werkzoekenden); de inkomensafhankelijke Employment and Support Allowance (ondersteuning voor werkenden en zieken/gehandicapten), en de toeslag voor werkenden (Working Tax Credits). De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de aanvrager en diens partner, leeftijd en het aantal kinderen binnen het gezin.
Er is veel kritiek op het nieuwe stelsel van sociale zekerheid. Zo berichtte The Guardian in augustus dat één op de drie mensen, die recht hebben op de uitkering, te maken krijgt met kortingen en geconfronteerd wordt met betalingsachterstanden voor de huur- en energierekening. Onlangs waarschuwde ook het grootste netwerk van voedselbanken in het VK voor een stormloop op de voedselbanken door invoeringsproblemen. En Gordon Brown, de vroegere leider van de Labour Party, liet kortgeleden weten dat Universal Credit miljoenen meer in armoede kan storten. Zie ook het blog The poor side of life.↩

Het bericht 5. UBI: Politieke haalbaarheid en invoeringsvraagstukken verscheen eerst op Vereniging Basisinkomen.